-
Dagboek - Dag 167
Dag 167 "Van de dienaar van de HEERE, van David, die de woorden van dit lied tot de HEERE gesproken heeft, op de dag waarop de HEERE hem gered had uit de hand van al zijn vijanden en uit de hand van Saul" (Ps. 18:1). David, de knecht van de Heere, schrijft dit lied aan het einde van zijn leven. Hij is gered van al zijn vijanden. De laatste vijand is de dood. De naam Saul is afgeleid van sheol, het dodenrijk. Deze psalm is zo’n rijke getuigenis van Davids vertrouwen in God: "Ik...
"Bij het bijbel lezen moeten we aanschuiven bij de eerste lezers. Wat hoorden zij?"
- Gegevens
- Categorie: Bijbelse woorden uit "Wat de konkordantie leert"
- Hits: 5629
Niet
Wij menen dat het nuttig zal zijn nogmaals over "ou" en "mè " te spreken. Ditmaal willen wij de nadruk leggen op het verschil tussen het objectieve "niet" en het subjectieve "niet". Iets is objectief als het buiten ons ligt, niet van ons afhangt, als men iets als een feit aanziet. Iets is subjectief als het van ons afhangt, als men het beschouwt in verhouding tot ons. Neem b.v.:
Dat was een feit al hadden zij het anders gewild. Het hing niet van hen af: het is iets objectiefs.
Een tweede voorbeeld:
Zij hadden hem graag gehad, maar hij was er nu eenmaal niet.
Wij nemen nu een geval waar "mè" voorkomt:
Het betrof mensen, die tegen de Geest lasterden (vers 31), zij wilden niet met Hem, vergaderen. Dat was niet eenvoudig een feit, maar iets dat van hen afhing, iets subjectiefs. Soms denkt men dat die tekst niet overeenkomt met de volgende:
Het gaat hier over een feit onafhankelijk van de wil dergenen, die bedoeld worden. Het volledigt de uitdrukking van Mattheus 12:30. Het was een feit dat ze niet tegen Hem waren, dus behoorden zij niet tot hen, die niet (mè) met Hem wilden zijn, dus waren zij vóór Hem, want neutraliteit bestaat niet.
Bij oppervlakkige lezing schijnt de straf van vers 13 niet rechtvaardig. Was het dan zo erg geen bruiloftskleed te hebben? Het gebruik van "mè" laat zien dat hij geen bruiloftskleed wilde aanhebben al moet hij geweten hebben dat de koning zulks eiste. Het was openbare opstand tegen de koning en dit moest streng gestraft worden.
Zij wilden niet met de Schriften, noch met de kracht Gods bekend zijn.
Iets dergelijks vindt men in Lukas 8:18; 19:26. Ook in Mattheus 13:12 en Markus 4:25, maar hier is "ou" gebruikt. De eerste teksten zijn echter voldoende om in te zien dat het van hen afhangt, dat zij niet willen hebben. Wij hopen eens gelegenheid te hebben om in dit verband Mattheus 13:13-23 en de daarmee overeenstemmende teksten te onderzoeken. Voorlopig is het voldoende aan te stippen, dat het over vruchtdragen gaat (Mattheus 13:23). Zie ook Johannes 15:2 in dit verband, waar ook "mè" gebruikt is. Zij, die het WOORD of de aankondiging des koninkrijks niet (mè) verstaan (Mattheus 13:19), dat is dus: niet willen verstaan, brengen geen vrucht voort. Hun wordt dan ook niet overvloedig gegeven, maar de boze rukt weg hetgeen in hun hart gezaaid was (Mattheus 13:19). Zo is dan alles van hen genomen. Aan dezen was het ook niet gegeven de VERBORGENHEDEN van het koninkrijk der hemelen te weten (Mattheus 13:11). Deze verborgenheden werden in gelijkenissen voorgesteld omdat zij niet zouden begrijpen waarover het ging. Zij betroffen de verwerping van het koninkrijk, daarover kon voorloopig niet openbaar en duidelijk gesproken worden, zolang heel Israel niet officieel zijn Messias verworpen had.
"Niet" is hier weer subjectief en hangt af van de persoon waarover het gaat: hij wil niet geloven. Als iemand de goede tijding gehoord heeft, dat God Zijn Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het aionische leven hebbe en dan wel bewust niet in Hem gelooft, die is van zelve daardoor veroordeeld.
Johannes 8:24 "Indien gij niet (mè) gelooft, dat Ik die ben, gij zult in uwe zonden sterven". Johannes 12:48 "Die Mij verwerpt, en Mijne woorden niet (mè) ontvangt, heeft, die hem oordeelt". Handelingen 3:23 "En het zal geschieden, dat alle ziel, die dezen Profeet niet (mè) zal gehoord hebben, uitgeroeid zal worden uit den volke".
In al die teksten gaat het weer over bewust ongeloof, niet willen ontvangen en horen. Wij voegen er nog een paar bij:
Dat betreft niet allen die God niet kennen, maar hen die Hem niet willen kennen, al geeft Hij hun daartoe het nodige licht doormiddel der schepping (Romeinen 1:20) of door meer bepaalde boodschappen. Er staat dan ook bij:
Zij willen God niet kennen en zeker het Evangelie niet gehoorzamen. Zo ook:
Het betreft alleen hen die niet willen en dan volgt er ook de reden op: "maar een welbehagen hebben gehad in de ongerechtigheid". Men denke er aan dat het geloof uit het gehoor is (Romeinen 10:17) en dat nergens gezegd wordt, dat God iemand zal veroordelen, wraak zal doen, zal uitroeien enz. die niet gelooft in iets waarvan hij nooit iets gehoord heeft.
"Zonde" is in het enkelvoud en is de oorzaak der "zonden". Van de zonde zijn wij vrijgemaakt (Romeinen 6:18, 22) en vanzelve moet zij dus niet in ons lichaam heersen, tenzij wij dat willen. Men lette er op, dat "mè" ook gebruikt is in teksten als 1 Korinthe 13:1, 2, 3; Efeze 4:26 (twee maal); Judas 19 enz. Is het niet duidelijk hoeveel wij kunnen leren uit een eenvoudig Schriftonderzoek als wij maar goed op de gezonde woorden letten?
- Mattheus. 6:24: "Gij kunt niet (ou) God dienen en den Mammon"
Dat was een feit al hadden zij het anders gewild. Het hing niet van hen af: het is iets objectiefs.
Een tweede voorbeeld:
- Johannes 2:3 "Zij hebben geen (ou) wijn"
Zij hadden hem graag gehad, maar hij was er nu eenmaal niet.
Wij nemen nu een geval waar "mè" voorkomt:
- Mattheus 12:30 "Die met Mij niet (mè) is, die is tegen Mij; en wie met Mij niet (mè) vergadert, die verstrooit"
Het betrof mensen, die tegen de Geest lasterden (vers 31), zij wilden niet met Hem, vergaderen. Dat was niet eenvoudig een feit, maar iets dat van hen afhing, iets subjectiefs. Soms denkt men dat die tekst niet overeenkomt met de volgende:
- Lukas 9:50 "Wie tegen ons niet (ouk) is, die is vóór ons"
Het gaat hier over een feit onafhankelijk van de wil dergenen, die bedoeld worden. Het volledigt de uitdrukking van Mattheus 12:30. Het was een feit dat ze niet tegen Hem waren, dus behoorden zij niet tot hen, die niet (mè) met Hem wilden zijn, dus waren zij vóór Hem, want neutraliteit bestaat niet.
- Mattheus 22:12 "Hoe zijt gij hier ingekomen, geen (mè) bruiloftskleed aanhebbende?"
Bij oppervlakkige lezing schijnt de straf van vers 13 niet rechtvaardig. Was het dan zo erg geen bruiloftskleed te hebben? Het gebruik van "mè" laat zien dat hij geen bruiloftskleed wilde aanhebben al moet hij geweten hebben dat de koning zulks eiste. Het was openbare opstand tegen de koning en dit moest streng gestraft worden.
- Mattheus 22:29 "Gij dwaalt, niet (mè) wetende de Schriften, noch de kracht Gods"
Zij wilden niet met de Schriften, noch met de kracht Gods bekend zijn.
- Mattheus 25:29 "Van dengenen, die niet (mè) heeft, van dien zal genomen worden ook wat hij heeft"
Iets dergelijks vindt men in Lukas 8:18; 19:26. Ook in Mattheus 13:12 en Markus 4:25, maar hier is "ou" gebruikt. De eerste teksten zijn echter voldoende om in te zien dat het van hen afhangt, dat zij niet willen hebben. Wij hopen eens gelegenheid te hebben om in dit verband Mattheus 13:13-23 en de daarmee overeenstemmende teksten te onderzoeken. Voorlopig is het voldoende aan te stippen, dat het over vruchtdragen gaat (Mattheus 13:23). Zie ook Johannes 15:2 in dit verband, waar ook "mè" gebruikt is. Zij, die het WOORD of de aankondiging des koninkrijks niet (mè) verstaan (Mattheus 13:19), dat is dus: niet willen verstaan, brengen geen vrucht voort. Hun wordt dan ook niet overvloedig gegeven, maar de boze rukt weg hetgeen in hun hart gezaaid was (Mattheus 13:19). Zo is dan alles van hen genomen. Aan dezen was het ook niet gegeven de VERBORGENHEDEN van het koninkrijk der hemelen te weten (Mattheus 13:11). Deze verborgenheden werden in gelijkenissen voorgesteld omdat zij niet zouden begrijpen waarover het ging. Zij betroffen de verwerping van het koninkrijk, daarover kon voorloopig niet openbaar en duidelijk gesproken worden, zolang heel Israel niet officieel zijn Messias verworpen had.
- Johannes 3:18 "Maar die niet (mè) gelooft, is alreede veroordeeld, dewijl hij niet (mè) heeft geloofd"
"Niet" is hier weer subjectief en hangt af van de persoon waarover het gaat: hij wil niet geloven. Als iemand de goede tijding gehoord heeft, dat God Zijn Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het aionische leven hebbe en dan wel bewust niet in Hem gelooft, die is van zelve daardoor veroordeeld.
Johannes 8:24 "Indien gij niet (mè) gelooft, dat Ik die ben, gij zult in uwe zonden sterven". Johannes 12:48 "Die Mij verwerpt, en Mijne woorden niet (mè) ontvangt, heeft, die hem oordeelt". Handelingen 3:23 "En het zal geschieden, dat alle ziel, die dezen Profeet niet (mè) zal gehoord hebben, uitgeroeid zal worden uit den volke".
In al die teksten gaat het weer over bewust ongeloof, niet willen ontvangen en horen. Wij voegen er nog een paar bij:
- 2 Thessalonicenzen 1:8 "Met vlammend vuur wraak doende over degenen, die God niet (mè) kennen"
Dat betreft niet allen die God niet kennen, maar hen die Hem niet willen kennen, al geeft Hij hun daartoe het nodige licht doormiddel der schepping (Romeinen 1:20) of door meer bepaalde boodschappen. Er staat dan ook bij:
- "en over degenen, die het Evangelie van onzen Heere Jezus Christus niet (mè) gehoorzaam zijn"
Zij willen God niet kennen en zeker het Evangelie niet gehoorzamen. Zo ook:
- 2 Thessalonicenzen 2:12 "Opdat zij allen veroordeeld worden, die de waarheid niet (mè) geloofd hebben"
Het betreft alleen hen die niet willen en dan volgt er ook de reden op: "maar een welbehagen hebben gehad in de ongerechtigheid". Men denke er aan dat het geloof uit het gehoor is (Romeinen 10:17) en dat nergens gezegd wordt, dat God iemand zal veroordelen, wraak zal doen, zal uitroeien enz. die niet gelooft in iets waarvan hij nooit iets gehoord heeft.
- Romeinen 6:12 "Dat dan de zonde niet (mè) heerse in uw sterfelijk lichaam"
"Zonde" is in het enkelvoud en is de oorzaak der "zonden". Van de zonde zijn wij vrijgemaakt (Romeinen 6:18, 22) en vanzelve moet zij dus niet in ons lichaam heersen, tenzij wij dat willen. Men lette er op, dat "mè" ook gebruikt is in teksten als 1 Korinthe 13:1, 2, 3; Efeze 4:26 (twee maal); Judas 19 enz. Is het niet duidelijk hoeveel wij kunnen leren uit een eenvoudig Schriftonderzoek als wij maar goed op de gezonde woorden letten?