-
Dagboek - Dag 279
Dag 279 "En als hij zevenmaal per dag tegen u zondigt en zevenmaal per dag naar u terugkomt en zegt: Ik heb berouw, dan zult u hem vergeven" (Luk. 17:4). Vergeven is heel belangrijk. Onze zonden zijn vergeven, dus moeten we anderen ook vergeven: "Laat alle bitterheid, woede, toorn, geschreeuw en laster van u weggenomen worden, met alle slechtheid, maar wees ten opzichte van elkaar vriendelijk en barmhartig, en vergeef elkaar, zoals ook God in Christus u vergeven heeft" (Efe....
"The missing link... een theorie is zo sterk als zijn zwakste schakel"
- Gegevens
- Categorie: Inleiding boeken Oude Testament
- Hits: 6169
Esther - deel 10
In dit tiende artikel over het boek Esther staan wij stil bij de inhoud van het zevende hoofdstuk (Esther 7).
DOOR SEBASTIAAN DE GRAAF IN AMEN 115 - JULI 2014 OP PAGINA 22
Net als bij het drinkmoment van de vorige dag (Est. 5:6), vraagt de koning nu op deze tweede opeenvolgende dag dat een maaltijd wordt gehouden, wat haar wens is: "Wat is uw vraag koningin Esther? Het zal u gegeven worden. En wat is uw verzoek? Het zal ingewilligd worden, al was het ook de helft van het koninkrijk". Ahasveros zegt hier exact hetzelfde als de vorige dag, op twee woorden na. Hij spreekt Esther nu nadrukkelijk aan als "koningin Esther". Zij wordt met haar naam en functie aangesproken, wat er op lijkt te duiden dat de koning geen uitstel meer accepteert en nu wel een direct antwoord op zijn vraag verwacht. Voor Esther moet het nu ook duidelijk zijn dat de tijd van vrijblijvendheid voorbij is. Het feit dat zij met 'koningin' aangesproken wordt, zal haar wellicht ook bepaald hebben bij de woorden die Mordechai eerder tot haar sprak: "En wie weet of jij niet juist voor een tijd als deze tot deze koninklijke waardigheid gekomen bent". Nu is het tijdstip gekomen om haar koninklijke waardigheid op zich te nemen en het stilzwijgen te doorbreken om zo haar volk, familie en zichzelf te redden.
Dan is daar het moment dat Esther gaat spreken. Zij begint haar verzoek met de woorden: "Als ik genade in uw ogen heb gevonden koning…". Zij komt hier in de relatie met Ahasveros dichterbij dan tijdens de eerste maaltijd, toen sprak zij de koning aan met de volgende woorden: "Als ik genade heb gevonden in de ogen van de koning…". Opmerkelijk is wel dat zij in beide situaties Ahasveros benadert op basis van zijn functie, namelijk als 'koning'. Dit heeft uiteraard te maken met het feit dat Ahasveros haar in deze situatie slechts ter wille kan zijn vanuit zijn koninklijke bevoegdheid, omdat het edict tegen de Joden nu eenmaal een koninklijk besluit is. De kwestie die Esther voor wil leggen is er niet één tussen man en vrouw, maar één van staatsbelang. Het vervolg van haar vraag is diplomatiek, bijna cryptisch te noemen: "…en als het de koning goeddunkt, dat men mij dan op mijn vraag mijn leven zal geven, en op mijn verzoek het leven van mijn volk". Wat bedoelt Esther hiermee? We zien hier dat Esther haar eigen lot verbindt aan dat van haar volk. Zij vraagt de koning om haar leven te sparen en met haar leven ook dat van haar volk. Hoe passend in dit opzicht zijn dan ook de woorden die Esther uitspreekt voorafgaand aan haar verzoek: "Als ik genade in uw ogen heb gevonden…".
Esther vervolgt met een verklaring op haar vraag: "Want wij zijn verkocht, ik en mijn volk, om te worden weggevaagd, gedood en omgebracht". Het was blijkbaar bij Esther bekend dat Haman de koning tienduizend talenten zilver had aangeboden om het Joodse volk om te mogen brengen. Maar Esther zegt er niet bij door wie en aan wie het volk verkocht is. Zij waakt er voor direct de beschuldigende vinger richting Haman te wijzen en wellicht ook naar de koning zelf. Wel benadrukt zij heel duidelijk het lot van haar volk met de woorden "weggevaagd, gedood en omgebracht". Deze woorden zouden overigens beter vertaald kunnen worden met "uitgeroeid, gedood en vernietigd". Dezelfde woorden komen wij ook In Esther 3:13 tegen bij het uitvaardigen van het edict tegen de Joden: "De brieven werden door ijlboden verzonden naar alle gewesten van de koning, met het bevel alle Joden weg te vagen, te doden en om te brengen, van jong tot oud…". Het wordt hier echter in de actieve vorm gebruikt in tegenstelling tot het woordgebruik van Esther, dat in de passieve vorm is. Het verschil tussen dader en slachtoffer kan zo niet duidelijker worden.
Dan volgt er iets opmerkelijks in het antwoord van Esther: "Zouden wij als slaven en slavinnen verkocht zijn, dan zou ik hebben gezwegen...". Haar primaire doel is om het leven van haar volk te redden en daarmee het voortbestaan te garanderen. Immers, een eerdere periode van slavernij in Egypte had het volk ook overleefd en uiteindelijk – geholpen door Gods hand – zelfs doen groeien en sterker gemaakt. Daarbij zou zelfs bij slavernij ook nog een ander 'bestaansrecht' gegarandeerd blijven, namelijk de beloofde komst van de Messias.
Tot slot voegt Esther nog de volgende woorden aan haar antwoord toe: "…hoewel ook dan de tegenstander de schade voor de koning zeker niet zou kunnen vergoeden". Deze woorden zijn vanuit het Hebreeuws moeilijk te vertalen. De volgende vertaling lijkt hier als redengeving het meest logisch en passend: "…de tegenstander [lett. 'onderdrukker', red.] zou de koning niet schaden".
Esther zou door zo te spreken het belang van de koning boven alles stellen, zelfs boven het lot van de Joden. Dit zou zij doen om de trotse Perzische vorst te behagen. Deze vorst stond immers boven alles en iedereen en zijn eer ging zelfs boven het belang van het volk. Ieder voorstel en iedere beslissing moest ten dienste van hem genomen worden. Het zou in dit geval niet in het belang van de koning (en zijn rijk) zijn dat de Joden omgebracht werden. Wellicht omdat dit sociale instabiliteit tot gevolg zou hebben en/of economische terugval. Maar misschien ook wel omdat Ahasveros dan direct met de God van Israël te maken zou krijgen, zoals ook met Farao het geval was. Zou Hij namelijk toelaten dat Zijn volk omgebracht wordt, dan zou ook de komst van de Messias onmogelijk worden. Slavernij van het Joodse volk zou daarentegen voor Ahasveros klaarblijkelijk minder schadelijk zijn. In ieder geval zou dit Gods verdere plannen met Israël op dat moment niet hoeven verhinderen.
Hoe het ook zij, Esther probeert bij haar verzoek de gunst van de koning te winnen door aan te geven dat zij zijn belangen niet wil schaden. Tegelijkertijd benoemt zij terloops wel het feit dat er een tegenstander is die zowel het belang van haar en haar volk schaadt, als dat van de koning. Hoe zal Ahasveros hier op reageren?
Het gebruik van het woord 'tegenstander' koppelt Esthers tweede antwoord aan haar eerste, waar zij zegt dat de 'tegenstander' de koning niet had zullen schaden wanneer hij het Joodse volk in slavernij had gevoerd in plaats van hen om te brengen. Daarbij wordt Haman nu ook nog als vijand en verdorvene afgeschilderd. Het mag duidelijk zijn hoe Esther over Haman denkt. Opmerkelijk is de ontwikkeling die Esther in de loop van de geschiedenis heeft doorgemaakt. Was zij eerst nog afhankelijk van de raad van Mordechai, nu treedt ze doordacht, zelfverzekerd en krachtig op om haar volk te redden van de ondergang.
Na dit tweede antwoord van Esther worden de spotlights gericht op Haman. Het slechte voorteken van wat eerder op die dag plaatsvond, namelijk de huldeblijk aan Mordechai, mondt uit in een enorme climax, of beter gezegd – vanuit Hamans' perspectief bezien – een anticlimax. Eerst bleek de Jood Mordechai een lastiger obstakel dan gedacht, nu doemt daar een nog grotere hindernis in zijn plannen op. De koningin blijkt Joods te zijn en staat nu tegen hem op. De treurnis van eerder die dag slaat over in angst. Het feit dat er geschreven wordt dat Haman in tegenwoordigheid van de koning en koningin door angst overvallen werd, moet er op duiden dat dit voor zowel Ahasveros als Esther zichtbaar zal zijn geweest. Het vrolijk drinken van de wijn is ineens afgelopen. De koning staat woedend op en gaat naar de tuin van het paleis. Waarschijnlijk om rustig te worden en na te denken om zodoende niet, zoals eerder (zie Est. 2:1), weer ondoordacht een beslissing te nemen. De woede van de koning moet gericht zijn geweest op Haman. Tenminste, als wij van Haman uitgaan: "…want hij zag dat bij de koning het onheil over hem ten volle besloten was" (Est. 2:7). Het is zoals de woorden van Spreuken 16:14 ons leren: "De woede van een koning is als de boden van de dood…".
Eerdere optredens van Ahasveros in deze geschiedenis laten zien dat hij vooral impulsief en op zichzelf gericht reageert. Ahasveros zal hier dan ook niet gelijk gedacht hebben wat hij nu met het edict tegen de Joden aan moet. Zijn eerste zorg is Haman, die hem door het verkeerde besluit van het edict tegen de Joden benadeeld heeft ten gunste van zichzelf. Wellicht is er ook bij Ahasveros het gevoel opgekomen dat Haman hem bedrogen heeft, omdat hij hem deed voorkomen dat hij met dit edict ten gunste van de koning en zijn rijk handelde, terwijl hij in wezen alleen maar aan zichzelf dacht. En dat terwijl Ahasveros hem groot gemaakt en verhoogd had (Est. 3:1). Wanneer Ahasveros naar tuin vertrokken is, blijft Haman achter en smeekt bij Esther voor zijn leven. Hij beseft dat hij er zeer slecht bij de koning voor staat en dat het kwaad (zoals het er letterlijk staat) over hem besloten is.
Op de retorische vraag van de koning wordt gelijk gehandeld door de dienstknechten van de koning. Zij bedekken het gezicht van Haman. Wij vinden hier een relatie met Esther 6:12 waar Haman, nadat hij Mordechai hulde heeft moeten brengen, met bedekt hoofd huiswaarts keer. Daar doet hij het echter nog uit eigen beweging, betreft het slechts zijn hoofd en heeft hij nog zicht. Nu echter overkomt het hem en wordt hem het zich ontnomen.
Het bedekken van zijn gezicht moet voor Haman een duidelijk teken zijn geweest. Dit was namelijk het eerste wat bij een ter dood veroordeelde gebeurde. Deze mocht het levenslicht en zijn medemens niet meer zien. Feit is wel dat hier de zaken in omgekeerde volgorde gebeuren. Immers, het begin van het voltrekken van het vonnis, gaat hier vóór het uitspreken van het vonnis uit.
Het is dus nog maar de vraag of Ahasveros al besloten had dat Haman gedood moest worden. Ook in deze episode zien wij dat Ahasveros uiteindelijk nooit helemaal zelf de beslissingen neemt, maar dat de mensen om hem heen hierin een bepalende rol hebben. Zo treedt daar nu ineens Charbona naar voren. Hij was één van de zeven raadsmannen uit Esther 1:11 die direct toegang hadden tot Ahasveros. Hij 'helpt' de koning indirect aan oplossing voor het probleem Haman: "En Charbona, één van de hovelingen die in dienst stond van de koning, zei: Zie, ook de galg die Haman heeft gemaakt voor Mordechai, die goed voor de koning gesproken heeft, staat bij het huis van Haman, vijftig el hoog".
Zou er zich binnen de burcht Susan meer hebben afgespeeld dan de strijd tussen Haman en Mordechai? Het heeft er alle schijn van. Charbona lijkt met zijn suggestieve opmerking alles behalve gecharmeerd te zijn van Haman en is best bereid de koning indirect een handje te helpen om van hem af te komen. Zou Haman met zijn plotselinge opkomst en zijn wijze van optreden misschien afgunst hebben gewekt bij de hovelingen die al veel langer voor Ahasveros dienst deden? In ieder geval blijkt maar weer dat het gemakkelijker is macht te verkrijgen dan te behouden. Er is na de opmerking van Charbona voor de koning geen ontkomen meer aan om het oordeel over Haman te vellen: de koningin heeft tegen Haman gepleit, hij viel de koningin aan, de hovelingen hebben hem al voorbereid voor executie en ook de galg is gereed. Het antwoord van de koning is dan ook onoverkomelijk: "Hang hem daaraan".
DOOR SEBASTIAAN DE GRAAF IN AMEN 115 - JULI 2014 OP PAGINA 22
Waar waren wij gebleven?
Nadat Ahasveros koningin Vasthi aan de kant heeft gezet, kiest hij uit de mooiste meisjes van het land Esther als koningin. Na haar kroning vindt er een gebeurtenis plaats waarbij Mordechai een complot tegen Ahasveros ontdekt en hij dit via Esther aan Ahasveros bekendmaakt. Vervolgens treedt Haman op de voorgrond als hij door Ahasveros in een hoge positie wordt geplaatst. Alle dienaren van de koning buigen voor hem, behalve Mordechai. Hierop bedenkt Haman een manier om Mordechai en zijn volksgenoten om te brengen en krijgt hem zover dat hij instemt met dit plan. Als Mordechai hiervan hoort, is hij in diepe rouw. Hij stelt Esther op de hoogte van Hamans plan. Zij besluit uiteindelijk om naar Ahasveros te gaan, met gevaar voor eigen leven, en nodigt hem en Haman uit voor een maaltijd. Tijdens deze maaltijd nodigt Esther Ahasveros en Haman voor de tweede keer uit voor een maaltijd. Na de eerste maaltijd raakt Haman geërgerd over Mordechai die niet voor hem buigt. Hij besluit Ahasveros nog de volgende dag te verzoeken hem te mogen doden. Ahasveros wil echter Mordechai juist eer bewijzen omdat deze zijn leven gered heeft. Uiteindelijk moet Haman deze huldeblijk aan Mordechai uitvoeren. Hierna keert hij beschaamd en verdrietig naar huis. Zijn vrouw en vrienden zien in deze gebeurtenis een slecht voorteken voor Haman. Nog voordat hij hierop kan anticiperen, wordt hij met haast gehaald voor de tweede maaltijd bij koningin Esther samen met koning Ahasveros. Tijdens deze maaltijd volgt dan de eerste ontknoping van deze geschiedenis.Het lot neemt een keer
In Esther 3 en 4 zagen wij dat het Haman voor de wind ging doordat hij een hoge positie kreeg en bij de koning gedaan kreeg dat hij een edict aannam om het Joodse volk om te brengen. Vanaf Esther 6 keert het lot zich tegen Haman en raakt hij de controle over zijn leven kwijt. In plaats van dat hij Mordechai om kan brengen, moet hij hem eer bewijzen. Voor Esther, Mordechai en de Joden gebeurt het omgekeerde; Esthers gevangenschap in de harem verandert in bevrijding voor de Joden en de galg voor Mordechai wordt ingeruild voor een hoge positie bij de koning. Het dramatische scharnierpunt in deze gebeurtenissen vormt de maaltijd zoals die in Esther 7 staat beschreven.Het verzoek van Esther (7:1-4)
Het zevende hoofdstuk van dit Bijbelboek begint met de volgende woorden: "Toen de koning met Haman gekomen was om met koningin Esther te drinken…". Het lijkt er hier op dat de maaltijd feitelijk een drankgelag is. Toch hoeft dit niet het geval te zijn. Het drinken van de wijn wordt namelijk in vers 2 als apart onderdeel genoemd van de maaltijd. Waarmee wij mogen aannemen dat hieraan voorafgaand een maaltijd heeft plaats gevonden. De schrijver lijkt echter aan te willen geven dat het zwaartepunt van de maaltijd bij het drinken ligt, omdat dit namelijk het moment is waarop Esther haar verzoek aan de koning doet. Wij zien hier trouwens een overeenkomst met de laatste paasmaaltijd van de Heere Jezus voor Zijn sterven. Ook hier ligt de nadruk op het laatste deel van de maaltijd, waarin de Heere Jezus het nieuwe verbond aankondigt. Het drinken van de koning met Haman en Esther kan trouwens ook gekoppeld worden aan een andere 'drinkmoment' uit het boek Esther zelf. Dit vond direct plaats na het uitvaardigen van het edict tegen de Joden: "En de koning en Haman zaten te drinken, maar de stad Susan was in verwarring" (Est. 3:15). Zoals het edict tegen de Joden gevolgd wordt door het drinken van Haman en de koning, zo wordt het edict tegen Haman voorafgegaan door het drinken van Haman, de koning en Esther. Háár aanwezigheid maakt uiteindelijk wel een wereld van verschil voor de uitkomst van het drinkmoment.Net als bij het drinkmoment van de vorige dag (Est. 5:6), vraagt de koning nu op deze tweede opeenvolgende dag dat een maaltijd wordt gehouden, wat haar wens is: "Wat is uw vraag koningin Esther? Het zal u gegeven worden. En wat is uw verzoek? Het zal ingewilligd worden, al was het ook de helft van het koninkrijk". Ahasveros zegt hier exact hetzelfde als de vorige dag, op twee woorden na. Hij spreekt Esther nu nadrukkelijk aan als "koningin Esther". Zij wordt met haar naam en functie aangesproken, wat er op lijkt te duiden dat de koning geen uitstel meer accepteert en nu wel een direct antwoord op zijn vraag verwacht. Voor Esther moet het nu ook duidelijk zijn dat de tijd van vrijblijvendheid voorbij is. Het feit dat zij met 'koningin' aangesproken wordt, zal haar wellicht ook bepaald hebben bij de woorden die Mordechai eerder tot haar sprak: "En wie weet of jij niet juist voor een tijd als deze tot deze koninklijke waardigheid gekomen bent". Nu is het tijdstip gekomen om haar koninklijke waardigheid op zich te nemen en het stilzwijgen te doorbreken om zo haar volk, familie en zichzelf te redden.
Dan is daar het moment dat Esther gaat spreken. Zij begint haar verzoek met de woorden: "Als ik genade in uw ogen heb gevonden koning…". Zij komt hier in de relatie met Ahasveros dichterbij dan tijdens de eerste maaltijd, toen sprak zij de koning aan met de volgende woorden: "Als ik genade heb gevonden in de ogen van de koning…". Opmerkelijk is wel dat zij in beide situaties Ahasveros benadert op basis van zijn functie, namelijk als 'koning'. Dit heeft uiteraard te maken met het feit dat Ahasveros haar in deze situatie slechts ter wille kan zijn vanuit zijn koninklijke bevoegdheid, omdat het edict tegen de Joden nu eenmaal een koninklijk besluit is. De kwestie die Esther voor wil leggen is er niet één tussen man en vrouw, maar één van staatsbelang. Het vervolg van haar vraag is diplomatiek, bijna cryptisch te noemen: "…en als het de koning goeddunkt, dat men mij dan op mijn vraag mijn leven zal geven, en op mijn verzoek het leven van mijn volk". Wat bedoelt Esther hiermee? We zien hier dat Esther haar eigen lot verbindt aan dat van haar volk. Zij vraagt de koning om haar leven te sparen en met haar leven ook dat van haar volk. Hoe passend in dit opzicht zijn dan ook de woorden die Esther uitspreekt voorafgaand aan haar verzoek: "Als ik genade in uw ogen heb gevonden…".
Esther vervolgt met een verklaring op haar vraag: "Want wij zijn verkocht, ik en mijn volk, om te worden weggevaagd, gedood en omgebracht". Het was blijkbaar bij Esther bekend dat Haman de koning tienduizend talenten zilver had aangeboden om het Joodse volk om te mogen brengen. Maar Esther zegt er niet bij door wie en aan wie het volk verkocht is. Zij waakt er voor direct de beschuldigende vinger richting Haman te wijzen en wellicht ook naar de koning zelf. Wel benadrukt zij heel duidelijk het lot van haar volk met de woorden "weggevaagd, gedood en omgebracht". Deze woorden zouden overigens beter vertaald kunnen worden met "uitgeroeid, gedood en vernietigd". Dezelfde woorden komen wij ook In Esther 3:13 tegen bij het uitvaardigen van het edict tegen de Joden: "De brieven werden door ijlboden verzonden naar alle gewesten van de koning, met het bevel alle Joden weg te vagen, te doden en om te brengen, van jong tot oud…". Het wordt hier echter in de actieve vorm gebruikt in tegenstelling tot het woordgebruik van Esther, dat in de passieve vorm is. Het verschil tussen dader en slachtoffer kan zo niet duidelijker worden.
Dan volgt er iets opmerkelijks in het antwoord van Esther: "Zouden wij als slaven en slavinnen verkocht zijn, dan zou ik hebben gezwegen...". Haar primaire doel is om het leven van haar volk te redden en daarmee het voortbestaan te garanderen. Immers, een eerdere periode van slavernij in Egypte had het volk ook overleefd en uiteindelijk – geholpen door Gods hand – zelfs doen groeien en sterker gemaakt. Daarbij zou zelfs bij slavernij ook nog een ander 'bestaansrecht' gegarandeerd blijven, namelijk de beloofde komst van de Messias.
Tot slot voegt Esther nog de volgende woorden aan haar antwoord toe: "…hoewel ook dan de tegenstander de schade voor de koning zeker niet zou kunnen vergoeden". Deze woorden zijn vanuit het Hebreeuws moeilijk te vertalen. De volgende vertaling lijkt hier als redengeving het meest logisch en passend: "…de tegenstander [lett. 'onderdrukker', red.] zou de koning niet schaden".
Esther zou door zo te spreken het belang van de koning boven alles stellen, zelfs boven het lot van de Joden. Dit zou zij doen om de trotse Perzische vorst te behagen. Deze vorst stond immers boven alles en iedereen en zijn eer ging zelfs boven het belang van het volk. Ieder voorstel en iedere beslissing moest ten dienste van hem genomen worden. Het zou in dit geval niet in het belang van de koning (en zijn rijk) zijn dat de Joden omgebracht werden. Wellicht omdat dit sociale instabiliteit tot gevolg zou hebben en/of economische terugval. Maar misschien ook wel omdat Ahasveros dan direct met de God van Israël te maken zou krijgen, zoals ook met Farao het geval was. Zou Hij namelijk toelaten dat Zijn volk omgebracht wordt, dan zou ook de komst van de Messias onmogelijk worden. Slavernij van het Joodse volk zou daarentegen voor Ahasveros klaarblijkelijk minder schadelijk zijn. In ieder geval zou dit Gods verdere plannen met Israël op dat moment niet hoeven verhinderen.
Hoe het ook zij, Esther probeert bij haar verzoek de gunst van de koning te winnen door aan te geven dat zij zijn belangen niet wil schaden. Tegelijkertijd benoemt zij terloops wel het feit dat er een tegenstander is die zowel het belang van haar en haar volk schaadt, als dat van de koning. Hoe zal Ahasveros hier op reageren?
De reactie van de koning (7:5-7)
De cryptische wijze van vraagstellen mist zijn uitwerking niet bij Ahasveros: "Toen sprak koning Ahasveros en zei tegen koningin Esther: Wie is hij en waar is hij die zijn hart zo vervult heeft om zo te handelen?" Ahasveros wil weten wie de man is die dergelijke plannen heeft bedacht. Wanneer wij het verloop van de verdere geschiedenis bezien, lijkt de verontwaardiging van de koning in de eerste plaats gericht te zijn op het feit dat iemand hém schade wil toebrengen in plaats van dat hij zich drukt maakt over het lot van zijn koningin en haar volk. Immers, in Esther 8 zien wij dat Esther nogmaals naar Ahasveros moet gaan om hem te smeken iets aan het edict tegen de Joden te doen. Ook in Esther 7:8 vinden wij ondersteuning voor deze gedachte wanneer Ahasveros Haman op het ligbed van Esther aantreft. De koning reageert dan: "Zou hij ook nog de koningin in huis aanranden in mijn bijzijn?" Alsof het niet veel erger is dat Haman ten diepste koningin Esther wil ombrengen! Het heeft er hier dus alle schijn van dat Ahasveros in de eerste plaats aan zijn eigen belang denkt. Na de cryptische beantwoording op de eerste vraag van de koning, komt op de tweede vraag van de koning een zeer duidelijk en helder antwoord van Esther: "De man, de tegenstander en vijand, is deze slechte Haman". Letterlijk staat hier: Een man, een verdrukker en vijand is Haman, deze verdorvene.Het gebruik van het woord 'tegenstander' koppelt Esthers tweede antwoord aan haar eerste, waar zij zegt dat de 'tegenstander' de koning niet had zullen schaden wanneer hij het Joodse volk in slavernij had gevoerd in plaats van hen om te brengen. Daarbij wordt Haman nu ook nog als vijand en verdorvene afgeschilderd. Het mag duidelijk zijn hoe Esther over Haman denkt. Opmerkelijk is de ontwikkeling die Esther in de loop van de geschiedenis heeft doorgemaakt. Was zij eerst nog afhankelijk van de raad van Mordechai, nu treedt ze doordacht, zelfverzekerd en krachtig op om haar volk te redden van de ondergang.
Na dit tweede antwoord van Esther worden de spotlights gericht op Haman. Het slechte voorteken van wat eerder op die dag plaatsvond, namelijk de huldeblijk aan Mordechai, mondt uit in een enorme climax, of beter gezegd – vanuit Hamans' perspectief bezien – een anticlimax. Eerst bleek de Jood Mordechai een lastiger obstakel dan gedacht, nu doemt daar een nog grotere hindernis in zijn plannen op. De koningin blijkt Joods te zijn en staat nu tegen hem op. De treurnis van eerder die dag slaat over in angst. Het feit dat er geschreven wordt dat Haman in tegenwoordigheid van de koning en koningin door angst overvallen werd, moet er op duiden dat dit voor zowel Ahasveros als Esther zichtbaar zal zijn geweest. Het vrolijk drinken van de wijn is ineens afgelopen. De koning staat woedend op en gaat naar de tuin van het paleis. Waarschijnlijk om rustig te worden en na te denken om zodoende niet, zoals eerder (zie Est. 2:1), weer ondoordacht een beslissing te nemen. De woede van de koning moet gericht zijn geweest op Haman. Tenminste, als wij van Haman uitgaan: "…want hij zag dat bij de koning het onheil over hem ten volle besloten was" (Est. 2:7). Het is zoals de woorden van Spreuken 16:14 ons leren: "De woede van een koning is als de boden van de dood…".
Eerdere optredens van Ahasveros in deze geschiedenis laten zien dat hij vooral impulsief en op zichzelf gericht reageert. Ahasveros zal hier dan ook niet gelijk gedacht hebben wat hij nu met het edict tegen de Joden aan moet. Zijn eerste zorg is Haman, die hem door het verkeerde besluit van het edict tegen de Joden benadeeld heeft ten gunste van zichzelf. Wellicht is er ook bij Ahasveros het gevoel opgekomen dat Haman hem bedrogen heeft, omdat hij hem deed voorkomen dat hij met dit edict ten gunste van de koning en zijn rijk handelde, terwijl hij in wezen alleen maar aan zichzelf dacht. En dat terwijl Ahasveros hem groot gemaakt en verhoogd had (Est. 3:1). Wanneer Ahasveros naar tuin vertrokken is, blijft Haman achter en smeekt bij Esther voor zijn leven. Hij beseft dat hij er zeer slecht bij de koning voor staat en dat het kwaad (zoals het er letterlijk staat) over hem besloten is.
Het vonnis over Haman (7:8-9)
Nadat de koning vanuit de tuin terugkeert in het paleis, volgt er een – letterlijk – dodelijk moment voor Haman. Met wat voor besluit de koning terugkomt in het paleis wordt niet gemeld. Als hij al een besluit over Haman had genomen, dan is dit direct alweer door de feiten achterhaald. Haman heeft zich in al zijn wanhoop op het rustbed neergeworpen waarop Esther ligt. Op zich genomen overschreed hij hiermee al alle protocol. Geen enkele man mocht namelijk (behalve de koning) binnen een afstand van zeven stappen van een vrouw uit de harem te komen. Haman gaat dus over iedere grens van toelaatbaar gedrag heen. Daarbij vat Ahasveros het gedrag van Haman ook nog eens anders op dan waarschijnlijk bedoeld: "En de koning zei: Zou hij ook nog de koningin in huis aanranden in mijn bijzijn [beter is: "in mijn huis", red.]?" Het woord 'aanranden' hoeft niet sexueel opgevat te worden, maar kan ook de betekenis hebben van 'geweld aan doen'. In ieder geval concludeert Ahasveros uit wat hij ziet dat Haman de koningin kwaad wil doen. Feit is dat een aanval op een vrouw uit de koninklijke harem opgevat werd als een aanspraak op de troon. Haman die eerst zelf de Joden vals beschuldigde, wordt nu zelf vals beschuldigd.Op de retorische vraag van de koning wordt gelijk gehandeld door de dienstknechten van de koning. Zij bedekken het gezicht van Haman. Wij vinden hier een relatie met Esther 6:12 waar Haman, nadat hij Mordechai hulde heeft moeten brengen, met bedekt hoofd huiswaarts keer. Daar doet hij het echter nog uit eigen beweging, betreft het slechts zijn hoofd en heeft hij nog zicht. Nu echter overkomt het hem en wordt hem het zich ontnomen.
Het bedekken van zijn gezicht moet voor Haman een duidelijk teken zijn geweest. Dit was namelijk het eerste wat bij een ter dood veroordeelde gebeurde. Deze mocht het levenslicht en zijn medemens niet meer zien. Feit is wel dat hier de zaken in omgekeerde volgorde gebeuren. Immers, het begin van het voltrekken van het vonnis, gaat hier vóór het uitspreken van het vonnis uit.
Het is dus nog maar de vraag of Ahasveros al besloten had dat Haman gedood moest worden. Ook in deze episode zien wij dat Ahasveros uiteindelijk nooit helemaal zelf de beslissingen neemt, maar dat de mensen om hem heen hierin een bepalende rol hebben. Zo treedt daar nu ineens Charbona naar voren. Hij was één van de zeven raadsmannen uit Esther 1:11 die direct toegang hadden tot Ahasveros. Hij 'helpt' de koning indirect aan oplossing voor het probleem Haman: "En Charbona, één van de hovelingen die in dienst stond van de koning, zei: Zie, ook de galg die Haman heeft gemaakt voor Mordechai, die goed voor de koning gesproken heeft, staat bij het huis van Haman, vijftig el hoog".
Zou er zich binnen de burcht Susan meer hebben afgespeeld dan de strijd tussen Haman en Mordechai? Het heeft er alle schijn van. Charbona lijkt met zijn suggestieve opmerking alles behalve gecharmeerd te zijn van Haman en is best bereid de koning indirect een handje te helpen om van hem af te komen. Zou Haman met zijn plotselinge opkomst en zijn wijze van optreden misschien afgunst hebben gewekt bij de hovelingen die al veel langer voor Ahasveros dienst deden? In ieder geval blijkt maar weer dat het gemakkelijker is macht te verkrijgen dan te behouden. Er is na de opmerking van Charbona voor de koning geen ontkomen meer aan om het oordeel over Haman te vellen: de koningin heeft tegen Haman gepleit, hij viel de koningin aan, de hovelingen hebben hem al voorbereid voor executie en ook de galg is gereed. Het antwoord van de koning is dan ook onoverkomelijk: "Hang hem daaraan".