-
Dagboek - Dag 84
Dag 84 "Het gebeurde op zekere dag, toen Eli op zijn slaapplaats lag ... en toen ook Samuel zich te slapen gelegd had … dat de HEERE Samuel riep. En hij zei: Zie, hier ben ik" (1 Sam. 3:2-4). Samuel werd geroepen door de Heere, maar hij begreep dat niet. Hij dacht dat Eli hem riep. Eli had pas na drie keer door dat het de Heere was. "Toen kwam de HEERE en bleef daar staan; en Hij riep zoals de andere keren: Samuel, Samuel! En Samuel zei: Spreek, want Uw dienaar luistert. De...
"Sommige mensen hebben maar een half woord nodig om iets verkeerd te begrijpen"
- Gegevens
- Categorie: Jodendom (achtergronden)
- Hits: 8054
Groeperingen in de dagen van de Here Jezus
Groeperingen in de dagen van de Heere Jezus
door Ineke van Lieshout uit: Amen 17
We lezen in de evangeliën en de Handelingen over verschillende groepen: Samaritanen, Farizeeën, Sadduceeën, Zeloten en Herodianen (een politieke groep). Niet genoemd worden de Essenen, meer bekend geworden door vondst van de Dode Zeerollen. Ten tijde van de Heere Jezus waren andersdenkenden in de Joodse gemeenschap geen buitenstaanders, maar men kon niet altijd goed met elkaar overweg. De Joden konden onderling van mening verschillen, zoals Johannes schreef: "Sommigen dan van de Farizeeën zeiden: Deze Mens is niet van God, want Hij neemt de sabbat niet in acht. Anderen zeiden: Hoe kan een zondig mens zulke tekenen doen? En er was verdeeldheid onder hen" (Joh. 9:16).
Wanneer het Sanhedrin een groepering niet erkende, en buitensloot, was er sprake van een sekte. Dit was het geval met de Sadduceeën (Hand. 5:17) en de Farizeeën (Hand. 15:5) die als sekten waren beoordeeld. De Samaritanen vormden de bekendste en grootste sekte. Christenen werden ook beschouwd als een sekte. Wat geloofden deze groepen? Welke plaats namen zij in in het godsdienstige leven? Daar willen we nu op ingaan.
Samaritanen
In de vijfde eeuw na Christus waren er 1,2 miljoen Samaritanen; nu zijn er nog ongeveer 720 (telling 2008) over; het is één van de kleinste volken ter wereld. De helft woont op de westoever in Kiryat Luza, een dorpje op de berg Gerizim, waar zij kijken op het stadje Nablus. De anderen leven in Holon bij Tel Aviv. Hun naam is afkomstig van de landstreek Samaria. Zij noemen zichzelf de Shomeriem, de behoeders.
Evenals in de eerste eeuw zijn de Samaritanen officieel van de Joodse gemeenschap uitgesloten en worden zij als een sekte beschouwd. Van oorsprong waren zij vreemdelingen uit Assyrië. Zij werden in de zevende eeuw voor Christus tijdens de verstrooiing van Babel naar Israël overgebracht om de lege plaatsen in het land in te nemen.
Hoe komt het dat zij niet als Joods erkend zijn, hoewel zij zich tot het Joodse geloof bekeerden? De vete tussen Joden en Samaritanen ontstond in de vijfde eeuw voor Christus. De Samaritanen wilden toen meedoen met de herbouw van de tempel. Zij kwamen "... naar Zerubbabel toe en naar de familiehoofden en zeiden tegen hen: Laten wij samen met u bouwen, want zoals u zoeken ook wij uw God. En aan Hem offeren wij sinds de dagen van Esar-Haddon, de koning van Assyrië, die ons hierheen heeft laten trekken" (Ezra 4:2). De priesters stonden dit verzoek niet toe. Streng weerde Nehemia iedereen uit de priesterklasse die zich met de heidenen had verbonden (Neh. 7:64, zie ook hfdst. 13). Als gevolg hiervan hielden de Samaritanen de herbouw van de tempel 16 jaar tegen. Intussen werkten zij hard aan hun eigen tempel op de berg Gerizim waarvan zij tot op heden geloven dat deze het centrum van het universum is.
Samaritanen offerden in hun eigen tempel. Deze werd in 128 voor Christus verwoest en is nooit meer opgebouwd. Ook zonder eigen tempel erkenden zij de tempel in Jeruzalem niet. Zij aanvaard(d)en de Thora en het boek Jozua als enige geïnspireerde Schriftbron, terwijl Joden daar de hele Tenach toe rekenen. Nog steeds vieren Samaritanen het Pascha op de berg Gerizim, waar zij lammeren offeren op de top van een plateau. Ze noemen deze plek het Heilige der Heiligen. Er wordt beweerd dat zij een originele door Mozes geschreven Thora bezitten, bewaard in vaten op een geheime plaats ergens op de berg Gerizim. Het handschrift stamt uit de twaalfde eeuw. Zij die dit hebben gezien, beweren dat. In het jaar 36 nodigde een Samaritaan een grote groep volgelingen bij de berg uit om hen de Thora te tonen. Pontius Pilatus die in buiten - Bijbelse bronnen bekend staat als een wrede procurator die de Joodse gevoelens bewust kwetste, hield niet van deze samenscholing. Hij liet de mensen van deze bijeenkomst uitroeien.
De Joden verafschuwden de Samaritaanse symbolen en afbeeldingen, dat waren onheilige voorstellingen. Om verschillende godsdienstige redenen konden Joden dus moeilijk met Samaritanen contact hebben. Ze discrimineerden elkaar wederzijds. Joden gaan niet om met Samaritanen staat er onomwonden in de Schrift (Joh. 4:9). Destijds ontvingen de Samaritanen de Heere Jezus niet omdat Zijn aangezicht gericht was naar Jeruzalem (Luk. 9:53) en niet naar hun tempel op de berg Gerizim. Joden scholden de Heere Jezus uit voor Samaritaan en nog erger: "Zeggen wij niet terecht, dat U een Samaritaan bent en door een demon bezeten bent?" (Joh. 8:48). De Heere Jezus noemde een Samaritaan ten overstaan van Joden een vreemdeling (Luk. 17:16-19). Maar, Hij meed hem niet, maar zei: Sta op, ga heen, uw geloof heeft u behouden. Ook zien we dat de Heere bij hen verbleef. "Toen dan de Samaritanen bij Hem gekomen waren, vroegen zij Hem bij hen te blijven en Hij bleef daar twee dagen" (Joh. 4:40). In dat voetspoor trad later Filippus, die hen de Christus predikte (Hand. 8:5). De apostelen Petrus en Johannes brachten hen later de boodschap van de werking van de Heilige Geest.
Farizeeën
De school van de Farizeeën, met in de eerste eeuw ongeveer zesduizend aanhangers, kwam voort uit de chassidiem (godvruchtigen), een groep vrome Joden die uit de tweede eeuw voor Christus stamt. 'Farizeeër' betekent vermoedelijk: afgescheiden door speciale geloofspraktijken.
Farizeeën wilden het Joodse erfgoed van hun voorvaderen bewaren voor de verderfelijke invloed van de Grieks-Romeinse overheersing. De Romeinse bezetting was volgens hen de straf van God voor hun zonden. De groepering zette de tradities voort van de Grote Synagoge - 70 mannen, een raad samengesteld door Ezra - waarmee zij het volk wilden activeren de voorschriften van de wet na te leven. Op die manier zou God de schuld kunnen vergeven en zou Hij het volk kunnen bevrijden. Tot het uiterste wilden deze vromen de opdracht van Ezra om zich rein te bewaren volbrengen (Ezra 6:21). Zij konden zich niet vinden in de handelwijze van de tempelpriesters die zich onvoldoende aan de reinigingswetten hielden.
Naast de boeken van Mozes zagen zij de mondeling overgeleverde Thora als een Goddelijke openbaring en even belangrijk als de schriftelijke. Beide vormden voor hen een onuitputtelijke levensbron. Ze noemden Mozes 'onze grote rabbi'. Gedacht wordt dat de Farizeeën twee Messiassen verwachtten, een koninklijke en een priesterlijke heerser. Hun komst voorbereiden was de drijfveer van hun ijver voor de wet.
De overheid mocht volgens de Farizeeën geen politiek bedrijven in strijd met de boeken van Mozes. Verering van een beeld van de keizer was niet toelaatbaar. Onderscheid tussen religie en levenswandel maakten zij niet. Ze benadrukten het houden van de wet en de ethiek van de geboden. Een hoge moraal bereiken kon in hun visie enkel door 'in de geboden te leven'. Wanneer zij zich wasten, zagen zij dat als religieuze aangelegenheid. Deze mannen hielden er strikte opvattingen op na over het geven van tienden, het leven op de sabbatdag en over de manier waarop vrouwen het eten moesten bereiden. Iedereen zou thuis heilige maaltijden moeten houden, die op rituele wijze bereid waren. Zo is te begrijpen dat zij keken of de Heiland wel op voorgeschreven wijze at. "En toen de schriftgeleerden en de Farizeeën Hem zagen eten met de tollenaars en zondaars, zeiden zij tegen Zijn discipelen: Waarom eet en drinkt Hij met de tollenaars en zondaars?" (Mark. 2:16).
Hun godsdienstige ijver mondde uit in starheid. Het was onmogelijk alle ge- en verboden te houden. De Farizeeën geloofden dat de mens verantwoording af moest leggen over zijn leven. Ze meenden: beter op aarde je te verantwoorden, dan voor de levende God. Daarom drongen ze het naleven van zoveel wetten op.
In de Thora staan 613 wetten (mitswot), waarvan 248 geboden en 365 verboden. De geboden zijn naar oude opvattingen te vergelijken met de 248 botten in het lichaam (de structuur van het leven) en de 365 verboden met de dagen van het jaar. Een deel van deze wetgeving is alleen van toepassing op de priesters en een deel alleen op in Israël wonenden. Het eerste gebod is overgenomen uit Genesis 1:28: "Weest vruchtbaar en vermenigvuldigt u".
Farizeeën waren niet altijd geleerde geestelijken. Ook 'gewone' mannen met een grote ijver voor en kennis van de geboden konden Farizeeër zijn. De apostel Paulus was een Farizeeër: "Mannen broeders, ik ben een Farizeeër, en zoon van een Farizeeër" (Hand. 23:6). Hun hoogste streven was om van elke Jood een Farizeeër te maken. Wanneer iemand volledig dagelijks de wet van Mozes hield, kon hij Farizeeër worden. Paulus zegt dat Farizeeën de strengste school waren: Ik heb naar de meest nauwgezette partij van onze godsdienst, als Farizeeër, geleefd (Hand. 26:5). Zij voerden gerechtigheid in hun vaandel. Als minderheid was hun invloed groot en zij probeerden in de gunst van het volk te komen door uit te dragen dat zij de geboden hielden. Ze wandelden in lange gewaden, wilden de eerste plaats hebben bij de maaltijden (Mark. 12:39); lieten graag weten dat ze aalmoezen gaven; spoorden anderen daar toe aan (Mark. 12:40) en spraken voor de schijn in het openbaar lange gebeden uit (Matt. 6:5; Mark. 12:40).
De Heere verzette Zich tegen hun drang tot het uiterlijk volbrengen van de wet. "Wee u, Farizeeën, want u hebt de voorste plaatsen in de synagogen en de begroetingen op de markten lief" (Luk. 11:43).
De Farizeeën waren het er niet mee eens dat de geestelijk leiders (vooral de Sadduceeën) via de erfelijke lijn het priesterschap ontvingen. Zij wilden dat kennis van de Thora, dus de mate van geleerdheid, doorslaggevend zou zijn voor het geestelijk leiderschap. Doordat ze de boeken van Mozes interpreteerden door mondelinge overlevering maakten ze een progressieve indruk. Daardoor konden zij zich via de synagoge opwerken tot geestelijk leiders.
Hillel (50 voor Christus-10 na Christus) was één van de beroemdste leraren van de Farizeeën. Hij kende de mondelinge Thora met de bijbehorende tradities op zijn duimpje. Eén van zijn stelregels luidde: "Zonder u niet af in de gemeenschap". De school van Hillel vormt de basis van het huidige Jodendom. Hillel deed uitspraken die leken op die van de Heere: "Wat u niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet. Dat is de hele Thora. Al het overige is commentaar. Nu, ga heen en leer".
In eerste instantie stonden de Farizeeën welwillend tegenover de Heere Jezus. Toen Hij bleef beweren de Zoon van de Vader te zijn, zetten zij zich tegen Hem af. Want niet een Zoon kon centraal staan, maar de wet moest het middelpunt blijven. Hun fixatie op het punt dat alleen door gehoorzaamheid aan de wet het messiaanse tijdperk kon aanbreken, maakte hen blind voor Wie Hij werkelijk was.
Eén van hun oversten, Nikodemus, bezocht de Heere Jezus: "Deze kwam 's nachts naar Jezus en zei tegen Hem: Rabbi, wij weten dat U van God gekomen bent als leraar, want niemand kan deze tekenen doen die U doet, als God niet met Hem is" (Joh. 3:2). Tijdens dit gesprek sprak de Heere Jezus de bekende woorden: "Want zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat ieder, die in Hem gelooft, niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft" (Joh. 3:16).
De - naaste - liefhebben was voor Farizeeën een hoogstaand gebod, dat de Heiland bevestigde. Alles nu wat gij wilt, dat u de mensen doen, doet gij hun ook aldus: want dit is de wet en de Profeten (Matt. 7:12). Een Farizeeër kwam eens bij Hem en vroeg: "Wat is het eerste van alle geboden? En Jezus antwoordde hem: Het eerste van alle geboden is: Hoor, Israël! De Heere, onze God, de Heere is één. En u zult de Heere, uw God, liefhebben met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw verstand en met heel uw kracht. Dit is het eerste gebod. En het tweede, hieraan gelijk, is dit: U zult uw naaste liefhebben als uzelf. Er is geen ander gebod groter dan deze" (Mark. 12:28-31). Omdat de Heer onomwonden over hun te ver doorgevoerde geloofsleven sprak, probeerden ze zich via Herodes van Hem te ontdoen (Mark. 3:6). Niet alle Farizeeën waren het hier mee eens. Enkele van hun groepsgenoten waarschuwden de Heer tegen deze samenzwering: "Op diezelfde dag kwamen er enige Farizeeën en zeiden tegen Hem: Ga weg en vertrek vanhier, want Herodes wil U doden" (Luk. 13:31).
Dankzij het netwerk van de synagoge verspreidde de theologie der Farizeeën zich. Uit hen zijn de grondleggers van het rabbijnendom voortgekomen. Na de verwoesting van de tempel bleven zij als enige godsdienstige groep in Israël over. De rabbijnen vestigden zich ook buiten Israël. Vanwege het feit dat christenen geloofden dat de Heere Jezus hen had vrijgemaakt van het juk van de Thora, voerden rabbijnen oppositie tegen die Joden die de leer van Christus aan hun landgenoten brachten.
Sadduceeën
Sadduceeën stamden waarschijnlijk af van de priester Sadok, de derde zoon van Aäron. Sadok was priester tijdens koning Salomo en dit priesterschap ging over van het ene op het andere geslacht (1 Kron. 6:3-9 en Ezech. 40:46). Ze organiseerden zich omstreeks 200-170 voor Christus en stichtten in 164 voor Christus in Jeruzalem scholen. Ze associeerden zich met de rijken. Meestal kwamen ze uit welgestelde priesterfamilies en waren als overpriesters de hoogste geestelijk leiders van het volk, nauw verbonden aan de tempeldienst. Zij bekleedden ook leidinggevende functies in de samenleving. Zeer behoudend, zowel op politiek als op godsdienstig gebied, verzetten ze zich tegen elke omwenteling binnen de gevestigde orde. Ze onderhielden goede politieke contacten met de Romeinse overheid die hun godsdienst vrij liet voor zover dit de Romeinse heerschappij niet in de weg stond.
Sadduceeën waren lid van het Sanhedrin. Zij moesten niets hebben van de mondelinge Thora (zoals de Farizeeën juist wel) en hechtten niet veel waarde aan de Profeten. De geschreven Thora kon niet worden geïnterpreteerd en moest men letterlijk nemen. Dit stemde overeen met hun zorg voor een zuivere offerdienst. In de Thora zagen de Sadduceeën geen symboliek en geen typen. Zij konden daarin niets vinden over de opstanding, de Verlosser, engelen, en dergelijke. "De Sadduceeën zeggen namelijk dat er geen opstanding is en geen engel of geest, maar de Farizeeën belijden het beide" (Hand. 23:8). Omdat hun levensbeschouwing het oordeel na dit leven ontkende, meenden ze dat God het kwade op aarde niet zag. Aan de mensen schreven deze geestelijke leiders een onbeperkte vrije wil toe. Ze geloofden in een eenmalige wereld en niet in een eeuwige werkelijkheid na het sterven.
Kenmerkend is hun bewering dat er na het Oude Testament geen Goddelijke openbaring te verwachten viel. Hun ideeën werden mede gevoed door hun betrekkingen met het Romeinse rijk. Zo is te verklaren dat zij de Zoon, Die sprak over de hemelse dingen, afwezen. Een komend messiaans tijdvak ervoeren ze als een bedreiging. Om Hem veroordeeld te krijgen, spanden ze samen met de Farizeeën tegen de Verlosser. Die samenwerking begon al toen Hij de tempel reinigde (Joh. 2). "De overpriesters (waaronder Sadduceeën) nu en de Farizeeën hadden de opdracht gegeven dat, als iemand wist waar Hij was, hij het hun te kennen zou geven, zodat zij Hem konden grijpen" (Joh. 11:57). Pilatus maakte van deze samenzwering gebruik door hen bijeen te roepen (Luk. 23:13).
De hogepriesters Annas en zijn schoonvader Kajafas waren Sadduceeën (bijvoorbeeld Joh. 18:13). Een overwegend Sadducees Sanhedrin vroeg de kruisdood van de Heere Jezus aan: "De overpriesters en de oudsten en heel de Raad zochten een valse getuigenverklaring tegen Jezus, zodat zij Hem zouden kunnen doden, maar zij vonden niets" (Matt. 26:59). "¼en hoe onze overpriesters en leiders Hem overgeleverd hebben om Hem ter dood te veroordelen, en Hem gekruisigd hebben" (Luk. 24:20). Duidelijk is dat de Sadduceeën de prediking over Zijn koninkrijk niet konden uitstaan en Zijn positie tot aan het kruis bestreden: "Toen spuwden zij in Zijn gezicht en sloegen Hem met vuisten; anderen sloegen Hem in het gezicht en zeiden: Profeteer ons, Christus, wie is het die U geslagen heeft?" (Matt. 26:67-68). Toen de Heiland Lazarus opwekte uit de dood, konden zij dat nauwelijks verwerken. Wat als de Heere Jezus Zelf uit de doden zou opstaan? Snel gingen ze naar Pilatus en verzochten hem om Zijn graf te laten bewaken. Na de opstanding van de Heere Jezus probeerden zij de apostelen te verhinderen het nieuws van de opstanding verder te brengen. Na de verwoesting van de tempel verdween hun macht.
Zeloten
Door een actie van Judas de Galileeër ontstond de groepering van de Zeloten. Judas kwam in opstand tegen de volkstelling omdat dit tegen Gods wet inging. Die volkstelling is dezelfde als waar Jozef en Maria zich op bevel van Quirinius in Bethlehem moesten laten inschrijven. In Handelingen wordt over hem geschreven: "Na hem stond Judas de Galileeër op, in de dagen van de inschrijving, en hij maakte veel volk afvallig, dat hem volgde; en deze is ook omgekomen, en allen die naar hem luisterden, zijn uiteengedreven" (Hand. 5:37).
'Zeloot' betekent: ijveraar. De Romeinen vereerden de heidense keizer Augustus destijds als god. Zeloten stonden op het standpunt dat alleen God koning van Israël kon zijn. Daarom bestreden de zij dat men belasting aan keizer Augustus moest betalen, want daarmee steunde je afgoderij. Toen onder Pontius Pilatus munten geslagen werden met heidense afbeeldingen, pakten Zeloten ze niet aan. Had Mozes niet opgeschreven: "Ik ben de HEERE?" Had HIJ hen destijds niet bevrijd van de overheersing van de Farao? Het Land behoorde aan God. Wat moesten die Romeinen daar? Toen Pilatus opdracht gaf om in Jeruzalem een beeld op te richten voor de keizer, protesteerden de Zeloten daar hevig tegen. Een groep uit Galilea trok gewapend naar Caesarea om te verhinderen dat er voor de keizer geofferd zou worden. Pilatus liet de opstandelingen zonder proces ombrengen. Enkelen vertelden dit aan de Meester: "Er waren juist op dat tijdstip enigen bij Hem, die Hem berichtten over de Galileeërs van wie Pilatus het bloed met hun offers vermengd had" (Luk. 13:1).
Zeloten hadden er alles voor over om Gods Koninklijke heerschappij op aarde te vestigen. Ze bestreden vurig het afgodendom. Hieronder viel het spreken van het Grieks; ze beschouwden Hellenisten als afvalligen. Zij vormden niet alleen een godsdienstige beweging zoals de Farizeeën, maar waren ook militair actief voor de vrijheid van Sion en deinsden in principe niet terug voor moord op Romeinse ambtenaren. Zij zagen hun voorbeeld in de priester Pinechas, een kleinzoon van Aäron. In diens ijver voor God doodde hij destijds de afgodendienaars in de woestijn (Num. 25:6-15). Zeloten bestreden daarom radicaal de Romeinse praktijken. Als ze op die manier aan God gehoorzaam waren, zou de Messias komen om Israël samen met hen verder te bevrijden. Enkelen erkenden de Heere Jezus als zodanig en meenden dat Hij met hen mee zou strijden om de Romeinse overheersing omver te werpen. Anderen geloofden, dat als onder hen één de Messias zou zijn, God hen zou redden met twaalf legioenen engelen. Met dergelijke overtuigingen begaven ze zich door het vuur van hun opvattingen in het grootste gevaar, meestal alleen bewapend met een kleine dolk onder hun mantel. Herodus de Grote maakte van hun diensten gebruik. Zij verdedigden voor hem bijvoorbeeld het Herodion, een groot fort nabij Bethlehem. De Zeloten hadden daar een eenvoudige synagoge gebouwd zonder opsmuk. Drie muren van de synagoge waren bezet met banken en de ingang lag aan de Westelijke kant. Er was een bad (mikwa) bijgebouwd.
In het jaar 66 probeerden de Zeloten opnieuw het offer voor de keizer in de tempel in Jeruzalem te elimineren. Ze raakten in het jaar 70 betrokken in de strijd om Jeruzalem. Uiteindelijk verloren ze dat gevecht. Een deel van hen vluchtte naar Egypte; het merendeel ging naar hun vesting in Massada, waar ze ook een eigen synagoge hadden. Daar brachten ze zichzelf, na hevige aanvallen van de Romeinen, om het leven. Jeruzalem was verwoest, de tempel verbrand. Hun synagoge in Massada, aan de Dode Zee, is nog steeds een stille getuige van hun strijd voor een land zonder afgoderij.
Barabbas
Barabbas was vermoedelijk een Zeloot (Mark. 15:7). Hij was gevangengenomen vanwege zijn verzet tegen de Romeinse overheid. De Romeinen vroegen aan het volk wie er gekruisigd moest worden: Barabbas of Jezus? Zagen zij de Heer als een Zeloot? Wát zij ook hebben verondersteld, uit Zijn leer en leven is duidelijk dat Hij de visie van de Zeloten niet deelde. Waarschijnlijk werd de Heere Jezus met twee Zeloten terechtgesteld. Zij werden namelijk 'rovers' genoemd: "En zij kruisigden met Hem twee misdadigers, een aan Zijn rechter- en een aan Zijn linkerzijde" (Mark. 15:27).
Twee discipelen Simon en Judas waren Zeloten: "En Andreas en Filippus en Bartolomeüs en Mattheüs en Tomas en Jakobus, de zoon van Alfeüs, en Taddeüs en Simon, de Zeloot, en Judas Iskariot" (Mark. 3:18; N.B.G.-'51-vertaling). Iskariot zou een verbastering zijn van het Latijnse 'sicarius', dat 'moordenaar' of 'messentrekker' betekent. Een bepaalde groep Zeloten noemde zich zo. Er wordt wel aangenomen, dat zij in de volgende tekst de 'bandieten' waren, die Paulus zou hebben laten ontkomen: "Bent u dan niet de Egyptenaar die enige tijd geleden oproer ontketende en die vierduizend gewapende opstandelingen naar de woestijn leidde?" (Hand. 21:38).
Essenen
De Bijbel noemt de naam van de Essenen niet. Die is bekend uit de geschriften van Flavius Josephus. De naam is vermoedelijk Aramees. Sommigen geven er de betekenis 'de vromen' aan, anderen zeggen dat hun naam 'de helenden' betekent. Het aantal Essenen was niet zo groot. Dit kwam doordat het merendeel niet trouwde. Ze leefden van 150 voor Christus tot 70 na Christus. Het waren doorgaans Farizeeën die zich verzetten tegen de corrupte offerdienst van de Sadduceeën. De Essenen gingen hun eigen, heilige weg om zich nauwgezetter dan de Farizeeën aan de Schrift te wijden. Zij isoleerden zich van de samenleving.
De aanduiding Essenen is de algemene naam voor verschillende groepen: 'de sterken', die zich erop toelegden om bij zonsopgang hun gebeden uit te spreken. De 'ochtendbaptisten' dompelden zich onder water voordat zij aan hun ochtendgebed begonnen. Zij waren dan voldoende rein om de Naam van God in hun gebed uit te mogen spreken. De 'mannen van de heilige vergadering' wijdden een derde van de dag aan gebed, een derde aan studie en een derde aan werk. De 'bouwers' jaagden naar een volmaakte toestand van reinheid en verdiepten zich in allerhande mystieke studies over God en de wereld. De 'verborgenen' hielden hun dogma's en hun geschriften geheim. De 'mannen van de zuivere gedachten' leefden in stilte langs elkaar heen. De 'mannen van het mysterie' en de 'helpers' begaven zich wel onder het volk, respectievelijk als waarzeggers en als artsen. Deze laatste groep was ervan overtuigd op de juiste manier de heilige Naam van God (JHWH) uit te spreken. Zij meenden te beschikken over een exclusieve zegen van God.
Er was dus een grote variëteit van Esseense groepen. Zij vastten elke dag in meerdere of mindere mate, in plaats van twee keer per week zoals de Farizeeën. De sabbat heiligden ze meer dan de schriftgeleerden voorschreven. Op allerlei wijzen streefden ze naar geestelijke discipline: ascetische levenswijze, gemeenschappelijk bezit met de gelofte van armoede, en (meestal) een celibataire levenswandel. Door dagelijkse wassingen die 's morgens plaatsvonden, hielden zij de tempelreinheid vierentwintig uur per dag in stand.
De Essenen stelden zich ten doel om tot de 'zonen van het licht' gerekend te worden. Deze zonen konden het kwade overwinnen van de 'zonen der duisternis'. Zoiets kon men alleen bereiken als men een gelovige zonder zonde was. In hun leven wilden zij zich losmaken van aardse bindingen. Dit zijn de filosofische en religieuze invloeden die destijds uit Perzië overkwamen en zich met het Joodse geloof vermengden. Kon je in je ziel leven, dan zondigde je niet meer. Daar was het vasten voor bestemd en al hun ritueel handelen had dit doel voor ogen. De 'zonen van het licht' vormden het ware Israël. Buiten de gemeenschap van de Essenen zou er geen heil zijn. Ze geloofden te behoren tot het overblijfsel, tot een heilige rest van het Joodse volk. Aangezien de profetieën voorspelden dat er eerst een grote oorlog gevoerd zou worden (Armageddon), meenden zij zich op die oorlog te moeten voorbereiden. Zij noemden dit de 'heilige oorlog' en zagen zich uitverkoren om daaraan te mogen deelnemen. Zij grepen niet zelf naar de wapens om deze oorlog te bespoedigen.
De Essenen verwachtten twee Messiassen. Een priesterlijke uit het huis van Aäron en een koninklijke uit het huis van Israël. De koninklijke zou de priesterlijke steunen door maatschappelijke en politieke voorwaarden te scheppen om de tempeldienst in alle reinheid voort te kunnen zetten. Dit was hun uitleg van de profetie van Zacharia: "Ja, Híj zal de tempel van de HEERE bouwen, Híj zal met majesteit bekleed zijn, Hij zal zitten en heersen op Zijn troon. Hij zal Priester zijn op Zijn troon; tussen die Beiden zal vredesberaad plaatsvinden" (Zach. 6:13).
In de dagen van Herodes verbleven de Essenen nog in Jeruzalem, in de tempel en aan het hof. Ten tijde van de Heere Jezus waren ze allen naar de woestijn vertrokken. Zij deden dit naar het voorbeeld van Johannes de Doper, die zich daar had afgezonderd. In Jeruzalem stond de Essenenpoort aan de zuidoostelijke kant van de stad. Misschien kreeg deze poort die naam, omdat men door die poort richting de Essenen in de woestijn ging. Rustige plaatsen in de woestijn hadden hun voorkeur met als Bijbelse grond de woorden van Jesaja: "Een stem van iemand die roept in de woestijn: Bereid de weg van de HEERE, maak recht in de wildernis een gebaande weg voor onze God" (Jes. 40:3). Vanuit hun vestingen in de woestijn gingen ze niet meer op gezette tijden naar de tempel in Jeruzalem, maar zorgden er wel voor dat hun offergaven daarheen werden gebracht. Na de verwoesting van de tempel leefde een kleine groep voort in de oase van Engedi, een plaatsje in de woestijn. Hoewel ze zich overal in Israël in afzondering vestigden, hadden zij in de woestijn van Judea de meeste nederzettingen, voornamelijk rond de Dode Zee.
Elke groep vormde een kloostergemeenschap en had een eigen synagoge. De helpers en de mannen van het mysterie, die zich wel onder het volk begaven, waren direct te herkennen aan hun schone, witte, meestal versleten kleding. Zij gooiden die pas weg, als die echt versleten was.
Iedere nieuweling die wilde toetreden, deed afstand van zijn bezittingen. Na een proeftijd onderging de novice een rituele reiniging in stromend water. Werd na twee jaar aan de eisen voldaan, dan konden de nieuwelingen de eed aan de wet van Mozes afleggen en behoorde de volgeling tot het nieuwe verbond. Deze status verschafte toegang tot de plechtige maaltijden, die de offerdienst in de tempel vervingen. De inwijding kende vier niveaus, die ook aan leeftijd gekoppeld waren. De jongeren dienden de ouderen. Onder de zwijgzame groepen mochten alleen de ouderen tijdens de maaltijden zachtjes met elkaar spreken.
De maaltijden - vlees was uit den boze - moesten gedachten oproepen over de toekomstige messiaanse maaltijd. De priester zegende eerst het brood en daarna de wijn, hoewel het Joods gebruik was eerst over de wijn de zegenspreuk uit te spreken en vervolgens het brood te zegenen. Essenen geloofden dat de Messias-koning bij Zijn komst dit brood zou nemen. Na het avondmaal zongen de Essenen hymnen en hun dansen gaven uitdrukking aan de bereikte geestelijke extase.
Het breken van het brood, het drinken van de wijn en het gemeenschappelijk bezit van geld (Joh. 13:29), roepen mogelijk associaties op met het gedrag van de Heere Jezus. In de Joodse literatuur wordt Jezus, evenals Johannes de Doper, vaak als een Essener bestempeld, omdat Johannes in de woestijn leefde en hij de Heere Jezus doopte. Hoewel er Essenen waren tijdens de periode dat de Heere Jezus op aarde was, zijn er verder geen directe raakvlakken tussen Hem, Zijn apostelen en de Essenen.
Eén van hun nederzettingen was het klooster van Qumran, gesticht door de 'Leraar der Gerechtigheid'. Dit klooster werd in het jaar 66 vernietigd door de Romeinen. Toen die destijds met hun aanval begonnen, verborgen de Essenen de schriftrollen in de elf grotten van Qumran, zodat de Romeinen ze niet konden vernietigen. Die schriftrollen zijn in 1947 ontdekt. Bij de vondst zaten handschriften van duizend jaar ouder dan de toen bekende. Ze zijn in aarden potten bewaard gebleven, een gewoonte uit die tijd. Zo schrijft Paulus: "Maar wij hebben deze schat in aarden kruiken, opdat de alles overtreffende kracht van God zou zijn en niet uit ons" (2 Kor. 4:7). Het pronkstuk van Qumran is een boekrol van Jesaja, die evenals in onze Bijbel zesenzestig hoofdstukken telt. De inhoud van deze oude vondst is nagenoeg gelijk aan onze vertaling. Hierdoor is zeker, dat toen de Heere Jezus in de synagoge in Kafarnaüm in de boekrol van Jesaja las, Hij over hetzelfde boek beschikte dat in onze Bijbel staat. In de grotten van Qumran lagen vele kopieën verborgen, alleen al van het boek Jesaja vijfenzeventig stuks.
door Ineke van Lieshout uit: Amen 17
We lezen in de evangeliën en de Handelingen over verschillende groepen: Samaritanen, Farizeeën, Sadduceeën, Zeloten en Herodianen (een politieke groep). Niet genoemd worden de Essenen, meer bekend geworden door vondst van de Dode Zeerollen. Ten tijde van de Heere Jezus waren andersdenkenden in de Joodse gemeenschap geen buitenstaanders, maar men kon niet altijd goed met elkaar overweg. De Joden konden onderling van mening verschillen, zoals Johannes schreef: "Sommigen dan van de Farizeeën zeiden: Deze Mens is niet van God, want Hij neemt de sabbat niet in acht. Anderen zeiden: Hoe kan een zondig mens zulke tekenen doen? En er was verdeeldheid onder hen" (Joh. 9:16).
Wanneer het Sanhedrin een groepering niet erkende, en buitensloot, was er sprake van een sekte. Dit was het geval met de Sadduceeën (Hand. 5:17) en de Farizeeën (Hand. 15:5) die als sekten waren beoordeeld. De Samaritanen vormden de bekendste en grootste sekte. Christenen werden ook beschouwd als een sekte. Wat geloofden deze groepen? Welke plaats namen zij in in het godsdienstige leven? Daar willen we nu op ingaan.
Samaritanen
In de vijfde eeuw na Christus waren er 1,2 miljoen Samaritanen; nu zijn er nog ongeveer 720 (telling 2008) over; het is één van de kleinste volken ter wereld. De helft woont op de westoever in Kiryat Luza, een dorpje op de berg Gerizim, waar zij kijken op het stadje Nablus. De anderen leven in Holon bij Tel Aviv. Hun naam is afkomstig van de landstreek Samaria. Zij noemen zichzelf de Shomeriem, de behoeders.
Evenals in de eerste eeuw zijn de Samaritanen officieel van de Joodse gemeenschap uitgesloten en worden zij als een sekte beschouwd. Van oorsprong waren zij vreemdelingen uit Assyrië. Zij werden in de zevende eeuw voor Christus tijdens de verstrooiing van Babel naar Israël overgebracht om de lege plaatsen in het land in te nemen.
Hoe komt het dat zij niet als Joods erkend zijn, hoewel zij zich tot het Joodse geloof bekeerden? De vete tussen Joden en Samaritanen ontstond in de vijfde eeuw voor Christus. De Samaritanen wilden toen meedoen met de herbouw van de tempel. Zij kwamen "... naar Zerubbabel toe en naar de familiehoofden en zeiden tegen hen: Laten wij samen met u bouwen, want zoals u zoeken ook wij uw God. En aan Hem offeren wij sinds de dagen van Esar-Haddon, de koning van Assyrië, die ons hierheen heeft laten trekken" (Ezra 4:2). De priesters stonden dit verzoek niet toe. Streng weerde Nehemia iedereen uit de priesterklasse die zich met de heidenen had verbonden (Neh. 7:64, zie ook hfdst. 13). Als gevolg hiervan hielden de Samaritanen de herbouw van de tempel 16 jaar tegen. Intussen werkten zij hard aan hun eigen tempel op de berg Gerizim waarvan zij tot op heden geloven dat deze het centrum van het universum is.
Samaritanen offerden in hun eigen tempel. Deze werd in 128 voor Christus verwoest en is nooit meer opgebouwd. Ook zonder eigen tempel erkenden zij de tempel in Jeruzalem niet. Zij aanvaard(d)en de Thora en het boek Jozua als enige geïnspireerde Schriftbron, terwijl Joden daar de hele Tenach toe rekenen. Nog steeds vieren Samaritanen het Pascha op de berg Gerizim, waar zij lammeren offeren op de top van een plateau. Ze noemen deze plek het Heilige der Heiligen. Er wordt beweerd dat zij een originele door Mozes geschreven Thora bezitten, bewaard in vaten op een geheime plaats ergens op de berg Gerizim. Het handschrift stamt uit de twaalfde eeuw. Zij die dit hebben gezien, beweren dat. In het jaar 36 nodigde een Samaritaan een grote groep volgelingen bij de berg uit om hen de Thora te tonen. Pontius Pilatus die in buiten - Bijbelse bronnen bekend staat als een wrede procurator die de Joodse gevoelens bewust kwetste, hield niet van deze samenscholing. Hij liet de mensen van deze bijeenkomst uitroeien.
De Joden verafschuwden de Samaritaanse symbolen en afbeeldingen, dat waren onheilige voorstellingen. Om verschillende godsdienstige redenen konden Joden dus moeilijk met Samaritanen contact hebben. Ze discrimineerden elkaar wederzijds. Joden gaan niet om met Samaritanen staat er onomwonden in de Schrift (Joh. 4:9). Destijds ontvingen de Samaritanen de Heere Jezus niet omdat Zijn aangezicht gericht was naar Jeruzalem (Luk. 9:53) en niet naar hun tempel op de berg Gerizim. Joden scholden de Heere Jezus uit voor Samaritaan en nog erger: "Zeggen wij niet terecht, dat U een Samaritaan bent en door een demon bezeten bent?" (Joh. 8:48). De Heere Jezus noemde een Samaritaan ten overstaan van Joden een vreemdeling (Luk. 17:16-19). Maar, Hij meed hem niet, maar zei: Sta op, ga heen, uw geloof heeft u behouden. Ook zien we dat de Heere bij hen verbleef. "Toen dan de Samaritanen bij Hem gekomen waren, vroegen zij Hem bij hen te blijven en Hij bleef daar twee dagen" (Joh. 4:40). In dat voetspoor trad later Filippus, die hen de Christus predikte (Hand. 8:5). De apostelen Petrus en Johannes brachten hen later de boodschap van de werking van de Heilige Geest.
Farizeeën
De school van de Farizeeën, met in de eerste eeuw ongeveer zesduizend aanhangers, kwam voort uit de chassidiem (godvruchtigen), een groep vrome Joden die uit de tweede eeuw voor Christus stamt. 'Farizeeër' betekent vermoedelijk: afgescheiden door speciale geloofspraktijken.
Farizeeën wilden het Joodse erfgoed van hun voorvaderen bewaren voor de verderfelijke invloed van de Grieks-Romeinse overheersing. De Romeinse bezetting was volgens hen de straf van God voor hun zonden. De groepering zette de tradities voort van de Grote Synagoge - 70 mannen, een raad samengesteld door Ezra - waarmee zij het volk wilden activeren de voorschriften van de wet na te leven. Op die manier zou God de schuld kunnen vergeven en zou Hij het volk kunnen bevrijden. Tot het uiterste wilden deze vromen de opdracht van Ezra om zich rein te bewaren volbrengen (Ezra 6:21). Zij konden zich niet vinden in de handelwijze van de tempelpriesters die zich onvoldoende aan de reinigingswetten hielden.
Naast de boeken van Mozes zagen zij de mondeling overgeleverde Thora als een Goddelijke openbaring en even belangrijk als de schriftelijke. Beide vormden voor hen een onuitputtelijke levensbron. Ze noemden Mozes 'onze grote rabbi'. Gedacht wordt dat de Farizeeën twee Messiassen verwachtten, een koninklijke en een priesterlijke heerser. Hun komst voorbereiden was de drijfveer van hun ijver voor de wet.
De overheid mocht volgens de Farizeeën geen politiek bedrijven in strijd met de boeken van Mozes. Verering van een beeld van de keizer was niet toelaatbaar. Onderscheid tussen religie en levenswandel maakten zij niet. Ze benadrukten het houden van de wet en de ethiek van de geboden. Een hoge moraal bereiken kon in hun visie enkel door 'in de geboden te leven'. Wanneer zij zich wasten, zagen zij dat als religieuze aangelegenheid. Deze mannen hielden er strikte opvattingen op na over het geven van tienden, het leven op de sabbatdag en over de manier waarop vrouwen het eten moesten bereiden. Iedereen zou thuis heilige maaltijden moeten houden, die op rituele wijze bereid waren. Zo is te begrijpen dat zij keken of de Heiland wel op voorgeschreven wijze at. "En toen de schriftgeleerden en de Farizeeën Hem zagen eten met de tollenaars en zondaars, zeiden zij tegen Zijn discipelen: Waarom eet en drinkt Hij met de tollenaars en zondaars?" (Mark. 2:16).
Hun godsdienstige ijver mondde uit in starheid. Het was onmogelijk alle ge- en verboden te houden. De Farizeeën geloofden dat de mens verantwoording af moest leggen over zijn leven. Ze meenden: beter op aarde je te verantwoorden, dan voor de levende God. Daarom drongen ze het naleven van zoveel wetten op.
In de Thora staan 613 wetten (mitswot), waarvan 248 geboden en 365 verboden. De geboden zijn naar oude opvattingen te vergelijken met de 248 botten in het lichaam (de structuur van het leven) en de 365 verboden met de dagen van het jaar. Een deel van deze wetgeving is alleen van toepassing op de priesters en een deel alleen op in Israël wonenden. Het eerste gebod is overgenomen uit Genesis 1:28: "Weest vruchtbaar en vermenigvuldigt u".
Farizeeën waren niet altijd geleerde geestelijken. Ook 'gewone' mannen met een grote ijver voor en kennis van de geboden konden Farizeeër zijn. De apostel Paulus was een Farizeeër: "Mannen broeders, ik ben een Farizeeër, en zoon van een Farizeeër" (Hand. 23:6). Hun hoogste streven was om van elke Jood een Farizeeër te maken. Wanneer iemand volledig dagelijks de wet van Mozes hield, kon hij Farizeeër worden. Paulus zegt dat Farizeeën de strengste school waren: Ik heb naar de meest nauwgezette partij van onze godsdienst, als Farizeeër, geleefd (Hand. 26:5). Zij voerden gerechtigheid in hun vaandel. Als minderheid was hun invloed groot en zij probeerden in de gunst van het volk te komen door uit te dragen dat zij de geboden hielden. Ze wandelden in lange gewaden, wilden de eerste plaats hebben bij de maaltijden (Mark. 12:39); lieten graag weten dat ze aalmoezen gaven; spoorden anderen daar toe aan (Mark. 12:40) en spraken voor de schijn in het openbaar lange gebeden uit (Matt. 6:5; Mark. 12:40).
De Heere verzette Zich tegen hun drang tot het uiterlijk volbrengen van de wet. "Wee u, Farizeeën, want u hebt de voorste plaatsen in de synagogen en de begroetingen op de markten lief" (Luk. 11:43).
De Farizeeën waren het er niet mee eens dat de geestelijk leiders (vooral de Sadduceeën) via de erfelijke lijn het priesterschap ontvingen. Zij wilden dat kennis van de Thora, dus de mate van geleerdheid, doorslaggevend zou zijn voor het geestelijk leiderschap. Doordat ze de boeken van Mozes interpreteerden door mondelinge overlevering maakten ze een progressieve indruk. Daardoor konden zij zich via de synagoge opwerken tot geestelijk leiders.
Hillel (50 voor Christus-10 na Christus) was één van de beroemdste leraren van de Farizeeën. Hij kende de mondelinge Thora met de bijbehorende tradities op zijn duimpje. Eén van zijn stelregels luidde: "Zonder u niet af in de gemeenschap". De school van Hillel vormt de basis van het huidige Jodendom. Hillel deed uitspraken die leken op die van de Heere: "Wat u niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet. Dat is de hele Thora. Al het overige is commentaar. Nu, ga heen en leer".
In eerste instantie stonden de Farizeeën welwillend tegenover de Heere Jezus. Toen Hij bleef beweren de Zoon van de Vader te zijn, zetten zij zich tegen Hem af. Want niet een Zoon kon centraal staan, maar de wet moest het middelpunt blijven. Hun fixatie op het punt dat alleen door gehoorzaamheid aan de wet het messiaanse tijdperk kon aanbreken, maakte hen blind voor Wie Hij werkelijk was.
Eén van hun oversten, Nikodemus, bezocht de Heere Jezus: "Deze kwam 's nachts naar Jezus en zei tegen Hem: Rabbi, wij weten dat U van God gekomen bent als leraar, want niemand kan deze tekenen doen die U doet, als God niet met Hem is" (Joh. 3:2). Tijdens dit gesprek sprak de Heere Jezus de bekende woorden: "Want zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat ieder, die in Hem gelooft, niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft" (Joh. 3:16).
De - naaste - liefhebben was voor Farizeeën een hoogstaand gebod, dat de Heiland bevestigde. Alles nu wat gij wilt, dat u de mensen doen, doet gij hun ook aldus: want dit is de wet en de Profeten (Matt. 7:12). Een Farizeeër kwam eens bij Hem en vroeg: "Wat is het eerste van alle geboden? En Jezus antwoordde hem: Het eerste van alle geboden is: Hoor, Israël! De Heere, onze God, de Heere is één. En u zult de Heere, uw God, liefhebben met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw verstand en met heel uw kracht. Dit is het eerste gebod. En het tweede, hieraan gelijk, is dit: U zult uw naaste liefhebben als uzelf. Er is geen ander gebod groter dan deze" (Mark. 12:28-31). Omdat de Heer onomwonden over hun te ver doorgevoerde geloofsleven sprak, probeerden ze zich via Herodes van Hem te ontdoen (Mark. 3:6). Niet alle Farizeeën waren het hier mee eens. Enkele van hun groepsgenoten waarschuwden de Heer tegen deze samenzwering: "Op diezelfde dag kwamen er enige Farizeeën en zeiden tegen Hem: Ga weg en vertrek vanhier, want Herodes wil U doden" (Luk. 13:31).
Dankzij het netwerk van de synagoge verspreidde de theologie der Farizeeën zich. Uit hen zijn de grondleggers van het rabbijnendom voortgekomen. Na de verwoesting van de tempel bleven zij als enige godsdienstige groep in Israël over. De rabbijnen vestigden zich ook buiten Israël. Vanwege het feit dat christenen geloofden dat de Heere Jezus hen had vrijgemaakt van het juk van de Thora, voerden rabbijnen oppositie tegen die Joden die de leer van Christus aan hun landgenoten brachten.
Sadduceeën
Sadduceeën stamden waarschijnlijk af van de priester Sadok, de derde zoon van Aäron. Sadok was priester tijdens koning Salomo en dit priesterschap ging over van het ene op het andere geslacht (1 Kron. 6:3-9 en Ezech. 40:46). Ze organiseerden zich omstreeks 200-170 voor Christus en stichtten in 164 voor Christus in Jeruzalem scholen. Ze associeerden zich met de rijken. Meestal kwamen ze uit welgestelde priesterfamilies en waren als overpriesters de hoogste geestelijk leiders van het volk, nauw verbonden aan de tempeldienst. Zij bekleedden ook leidinggevende functies in de samenleving. Zeer behoudend, zowel op politiek als op godsdienstig gebied, verzetten ze zich tegen elke omwenteling binnen de gevestigde orde. Ze onderhielden goede politieke contacten met de Romeinse overheid die hun godsdienst vrij liet voor zover dit de Romeinse heerschappij niet in de weg stond.
Sadduceeën waren lid van het Sanhedrin. Zij moesten niets hebben van de mondelinge Thora (zoals de Farizeeën juist wel) en hechtten niet veel waarde aan de Profeten. De geschreven Thora kon niet worden geïnterpreteerd en moest men letterlijk nemen. Dit stemde overeen met hun zorg voor een zuivere offerdienst. In de Thora zagen de Sadduceeën geen symboliek en geen typen. Zij konden daarin niets vinden over de opstanding, de Verlosser, engelen, en dergelijke. "De Sadduceeën zeggen namelijk dat er geen opstanding is en geen engel of geest, maar de Farizeeën belijden het beide" (Hand. 23:8). Omdat hun levensbeschouwing het oordeel na dit leven ontkende, meenden ze dat God het kwade op aarde niet zag. Aan de mensen schreven deze geestelijke leiders een onbeperkte vrije wil toe. Ze geloofden in een eenmalige wereld en niet in een eeuwige werkelijkheid na het sterven.
Kenmerkend is hun bewering dat er na het Oude Testament geen Goddelijke openbaring te verwachten viel. Hun ideeën werden mede gevoed door hun betrekkingen met het Romeinse rijk. Zo is te verklaren dat zij de Zoon, Die sprak over de hemelse dingen, afwezen. Een komend messiaans tijdvak ervoeren ze als een bedreiging. Om Hem veroordeeld te krijgen, spanden ze samen met de Farizeeën tegen de Verlosser. Die samenwerking begon al toen Hij de tempel reinigde (Joh. 2). "De overpriesters (waaronder Sadduceeën) nu en de Farizeeën hadden de opdracht gegeven dat, als iemand wist waar Hij was, hij het hun te kennen zou geven, zodat zij Hem konden grijpen" (Joh. 11:57). Pilatus maakte van deze samenzwering gebruik door hen bijeen te roepen (Luk. 23:13).
De hogepriesters Annas en zijn schoonvader Kajafas waren Sadduceeën (bijvoorbeeld Joh. 18:13). Een overwegend Sadducees Sanhedrin vroeg de kruisdood van de Heere Jezus aan: "De overpriesters en de oudsten en heel de Raad zochten een valse getuigenverklaring tegen Jezus, zodat zij Hem zouden kunnen doden, maar zij vonden niets" (Matt. 26:59). "¼en hoe onze overpriesters en leiders Hem overgeleverd hebben om Hem ter dood te veroordelen, en Hem gekruisigd hebben" (Luk. 24:20). Duidelijk is dat de Sadduceeën de prediking over Zijn koninkrijk niet konden uitstaan en Zijn positie tot aan het kruis bestreden: "Toen spuwden zij in Zijn gezicht en sloegen Hem met vuisten; anderen sloegen Hem in het gezicht en zeiden: Profeteer ons, Christus, wie is het die U geslagen heeft?" (Matt. 26:67-68). Toen de Heiland Lazarus opwekte uit de dood, konden zij dat nauwelijks verwerken. Wat als de Heere Jezus Zelf uit de doden zou opstaan? Snel gingen ze naar Pilatus en verzochten hem om Zijn graf te laten bewaken. Na de opstanding van de Heere Jezus probeerden zij de apostelen te verhinderen het nieuws van de opstanding verder te brengen. Na de verwoesting van de tempel verdween hun macht.
Zeloten
Door een actie van Judas de Galileeër ontstond de groepering van de Zeloten. Judas kwam in opstand tegen de volkstelling omdat dit tegen Gods wet inging. Die volkstelling is dezelfde als waar Jozef en Maria zich op bevel van Quirinius in Bethlehem moesten laten inschrijven. In Handelingen wordt over hem geschreven: "Na hem stond Judas de Galileeër op, in de dagen van de inschrijving, en hij maakte veel volk afvallig, dat hem volgde; en deze is ook omgekomen, en allen die naar hem luisterden, zijn uiteengedreven" (Hand. 5:37).
'Zeloot' betekent: ijveraar. De Romeinen vereerden de heidense keizer Augustus destijds als god. Zeloten stonden op het standpunt dat alleen God koning van Israël kon zijn. Daarom bestreden de zij dat men belasting aan keizer Augustus moest betalen, want daarmee steunde je afgoderij. Toen onder Pontius Pilatus munten geslagen werden met heidense afbeeldingen, pakten Zeloten ze niet aan. Had Mozes niet opgeschreven: "Ik ben de HEERE?" Had HIJ hen destijds niet bevrijd van de overheersing van de Farao? Het Land behoorde aan God. Wat moesten die Romeinen daar? Toen Pilatus opdracht gaf om in Jeruzalem een beeld op te richten voor de keizer, protesteerden de Zeloten daar hevig tegen. Een groep uit Galilea trok gewapend naar Caesarea om te verhinderen dat er voor de keizer geofferd zou worden. Pilatus liet de opstandelingen zonder proces ombrengen. Enkelen vertelden dit aan de Meester: "Er waren juist op dat tijdstip enigen bij Hem, die Hem berichtten over de Galileeërs van wie Pilatus het bloed met hun offers vermengd had" (Luk. 13:1).
Zeloten hadden er alles voor over om Gods Koninklijke heerschappij op aarde te vestigen. Ze bestreden vurig het afgodendom. Hieronder viel het spreken van het Grieks; ze beschouwden Hellenisten als afvalligen. Zij vormden niet alleen een godsdienstige beweging zoals de Farizeeën, maar waren ook militair actief voor de vrijheid van Sion en deinsden in principe niet terug voor moord op Romeinse ambtenaren. Zij zagen hun voorbeeld in de priester Pinechas, een kleinzoon van Aäron. In diens ijver voor God doodde hij destijds de afgodendienaars in de woestijn (Num. 25:6-15). Zeloten bestreden daarom radicaal de Romeinse praktijken. Als ze op die manier aan God gehoorzaam waren, zou de Messias komen om Israël samen met hen verder te bevrijden. Enkelen erkenden de Heere Jezus als zodanig en meenden dat Hij met hen mee zou strijden om de Romeinse overheersing omver te werpen. Anderen geloofden, dat als onder hen één de Messias zou zijn, God hen zou redden met twaalf legioenen engelen. Met dergelijke overtuigingen begaven ze zich door het vuur van hun opvattingen in het grootste gevaar, meestal alleen bewapend met een kleine dolk onder hun mantel. Herodus de Grote maakte van hun diensten gebruik. Zij verdedigden voor hem bijvoorbeeld het Herodion, een groot fort nabij Bethlehem. De Zeloten hadden daar een eenvoudige synagoge gebouwd zonder opsmuk. Drie muren van de synagoge waren bezet met banken en de ingang lag aan de Westelijke kant. Er was een bad (mikwa) bijgebouwd.
In het jaar 66 probeerden de Zeloten opnieuw het offer voor de keizer in de tempel in Jeruzalem te elimineren. Ze raakten in het jaar 70 betrokken in de strijd om Jeruzalem. Uiteindelijk verloren ze dat gevecht. Een deel van hen vluchtte naar Egypte; het merendeel ging naar hun vesting in Massada, waar ze ook een eigen synagoge hadden. Daar brachten ze zichzelf, na hevige aanvallen van de Romeinen, om het leven. Jeruzalem was verwoest, de tempel verbrand. Hun synagoge in Massada, aan de Dode Zee, is nog steeds een stille getuige van hun strijd voor een land zonder afgoderij.
Barabbas
Barabbas was vermoedelijk een Zeloot (Mark. 15:7). Hij was gevangengenomen vanwege zijn verzet tegen de Romeinse overheid. De Romeinen vroegen aan het volk wie er gekruisigd moest worden: Barabbas of Jezus? Zagen zij de Heer als een Zeloot? Wát zij ook hebben verondersteld, uit Zijn leer en leven is duidelijk dat Hij de visie van de Zeloten niet deelde. Waarschijnlijk werd de Heere Jezus met twee Zeloten terechtgesteld. Zij werden namelijk 'rovers' genoemd: "En zij kruisigden met Hem twee misdadigers, een aan Zijn rechter- en een aan Zijn linkerzijde" (Mark. 15:27).
Twee discipelen Simon en Judas waren Zeloten: "En Andreas en Filippus en Bartolomeüs en Mattheüs en Tomas en Jakobus, de zoon van Alfeüs, en Taddeüs en Simon, de Zeloot, en Judas Iskariot" (Mark. 3:18; N.B.G.-'51-vertaling). Iskariot zou een verbastering zijn van het Latijnse 'sicarius', dat 'moordenaar' of 'messentrekker' betekent. Een bepaalde groep Zeloten noemde zich zo. Er wordt wel aangenomen, dat zij in de volgende tekst de 'bandieten' waren, die Paulus zou hebben laten ontkomen: "Bent u dan niet de Egyptenaar die enige tijd geleden oproer ontketende en die vierduizend gewapende opstandelingen naar de woestijn leidde?" (Hand. 21:38).
Essenen
De Bijbel noemt de naam van de Essenen niet. Die is bekend uit de geschriften van Flavius Josephus. De naam is vermoedelijk Aramees. Sommigen geven er de betekenis 'de vromen' aan, anderen zeggen dat hun naam 'de helenden' betekent. Het aantal Essenen was niet zo groot. Dit kwam doordat het merendeel niet trouwde. Ze leefden van 150 voor Christus tot 70 na Christus. Het waren doorgaans Farizeeën die zich verzetten tegen de corrupte offerdienst van de Sadduceeën. De Essenen gingen hun eigen, heilige weg om zich nauwgezetter dan de Farizeeën aan de Schrift te wijden. Zij isoleerden zich van de samenleving.
De aanduiding Essenen is de algemene naam voor verschillende groepen: 'de sterken', die zich erop toelegden om bij zonsopgang hun gebeden uit te spreken. De 'ochtendbaptisten' dompelden zich onder water voordat zij aan hun ochtendgebed begonnen. Zij waren dan voldoende rein om de Naam van God in hun gebed uit te mogen spreken. De 'mannen van de heilige vergadering' wijdden een derde van de dag aan gebed, een derde aan studie en een derde aan werk. De 'bouwers' jaagden naar een volmaakte toestand van reinheid en verdiepten zich in allerhande mystieke studies over God en de wereld. De 'verborgenen' hielden hun dogma's en hun geschriften geheim. De 'mannen van de zuivere gedachten' leefden in stilte langs elkaar heen. De 'mannen van het mysterie' en de 'helpers' begaven zich wel onder het volk, respectievelijk als waarzeggers en als artsen. Deze laatste groep was ervan overtuigd op de juiste manier de heilige Naam van God (JHWH) uit te spreken. Zij meenden te beschikken over een exclusieve zegen van God.
Er was dus een grote variëteit van Esseense groepen. Zij vastten elke dag in meerdere of mindere mate, in plaats van twee keer per week zoals de Farizeeën. De sabbat heiligden ze meer dan de schriftgeleerden voorschreven. Op allerlei wijzen streefden ze naar geestelijke discipline: ascetische levenswijze, gemeenschappelijk bezit met de gelofte van armoede, en (meestal) een celibataire levenswandel. Door dagelijkse wassingen die 's morgens plaatsvonden, hielden zij de tempelreinheid vierentwintig uur per dag in stand.
De Essenen stelden zich ten doel om tot de 'zonen van het licht' gerekend te worden. Deze zonen konden het kwade overwinnen van de 'zonen der duisternis'. Zoiets kon men alleen bereiken als men een gelovige zonder zonde was. In hun leven wilden zij zich losmaken van aardse bindingen. Dit zijn de filosofische en religieuze invloeden die destijds uit Perzië overkwamen en zich met het Joodse geloof vermengden. Kon je in je ziel leven, dan zondigde je niet meer. Daar was het vasten voor bestemd en al hun ritueel handelen had dit doel voor ogen. De 'zonen van het licht' vormden het ware Israël. Buiten de gemeenschap van de Essenen zou er geen heil zijn. Ze geloofden te behoren tot het overblijfsel, tot een heilige rest van het Joodse volk. Aangezien de profetieën voorspelden dat er eerst een grote oorlog gevoerd zou worden (Armageddon), meenden zij zich op die oorlog te moeten voorbereiden. Zij noemden dit de 'heilige oorlog' en zagen zich uitverkoren om daaraan te mogen deelnemen. Zij grepen niet zelf naar de wapens om deze oorlog te bespoedigen.
De Essenen verwachtten twee Messiassen. Een priesterlijke uit het huis van Aäron en een koninklijke uit het huis van Israël. De koninklijke zou de priesterlijke steunen door maatschappelijke en politieke voorwaarden te scheppen om de tempeldienst in alle reinheid voort te kunnen zetten. Dit was hun uitleg van de profetie van Zacharia: "Ja, Híj zal de tempel van de HEERE bouwen, Híj zal met majesteit bekleed zijn, Hij zal zitten en heersen op Zijn troon. Hij zal Priester zijn op Zijn troon; tussen die Beiden zal vredesberaad plaatsvinden" (Zach. 6:13).
In de dagen van Herodes verbleven de Essenen nog in Jeruzalem, in de tempel en aan het hof. Ten tijde van de Heere Jezus waren ze allen naar de woestijn vertrokken. Zij deden dit naar het voorbeeld van Johannes de Doper, die zich daar had afgezonderd. In Jeruzalem stond de Essenenpoort aan de zuidoostelijke kant van de stad. Misschien kreeg deze poort die naam, omdat men door die poort richting de Essenen in de woestijn ging. Rustige plaatsen in de woestijn hadden hun voorkeur met als Bijbelse grond de woorden van Jesaja: "Een stem van iemand die roept in de woestijn: Bereid de weg van de HEERE, maak recht in de wildernis een gebaande weg voor onze God" (Jes. 40:3). Vanuit hun vestingen in de woestijn gingen ze niet meer op gezette tijden naar de tempel in Jeruzalem, maar zorgden er wel voor dat hun offergaven daarheen werden gebracht. Na de verwoesting van de tempel leefde een kleine groep voort in de oase van Engedi, een plaatsje in de woestijn. Hoewel ze zich overal in Israël in afzondering vestigden, hadden zij in de woestijn van Judea de meeste nederzettingen, voornamelijk rond de Dode Zee.
Elke groep vormde een kloostergemeenschap en had een eigen synagoge. De helpers en de mannen van het mysterie, die zich wel onder het volk begaven, waren direct te herkennen aan hun schone, witte, meestal versleten kleding. Zij gooiden die pas weg, als die echt versleten was.
Iedere nieuweling die wilde toetreden, deed afstand van zijn bezittingen. Na een proeftijd onderging de novice een rituele reiniging in stromend water. Werd na twee jaar aan de eisen voldaan, dan konden de nieuwelingen de eed aan de wet van Mozes afleggen en behoorde de volgeling tot het nieuwe verbond. Deze status verschafte toegang tot de plechtige maaltijden, die de offerdienst in de tempel vervingen. De inwijding kende vier niveaus, die ook aan leeftijd gekoppeld waren. De jongeren dienden de ouderen. Onder de zwijgzame groepen mochten alleen de ouderen tijdens de maaltijden zachtjes met elkaar spreken.
De maaltijden - vlees was uit den boze - moesten gedachten oproepen over de toekomstige messiaanse maaltijd. De priester zegende eerst het brood en daarna de wijn, hoewel het Joods gebruik was eerst over de wijn de zegenspreuk uit te spreken en vervolgens het brood te zegenen. Essenen geloofden dat de Messias-koning bij Zijn komst dit brood zou nemen. Na het avondmaal zongen de Essenen hymnen en hun dansen gaven uitdrukking aan de bereikte geestelijke extase.
Het breken van het brood, het drinken van de wijn en het gemeenschappelijk bezit van geld (Joh. 13:29), roepen mogelijk associaties op met het gedrag van de Heere Jezus. In de Joodse literatuur wordt Jezus, evenals Johannes de Doper, vaak als een Essener bestempeld, omdat Johannes in de woestijn leefde en hij de Heere Jezus doopte. Hoewel er Essenen waren tijdens de periode dat de Heere Jezus op aarde was, zijn er verder geen directe raakvlakken tussen Hem, Zijn apostelen en de Essenen.
Eén van hun nederzettingen was het klooster van Qumran, gesticht door de 'Leraar der Gerechtigheid'. Dit klooster werd in het jaar 66 vernietigd door de Romeinen. Toen die destijds met hun aanval begonnen, verborgen de Essenen de schriftrollen in de elf grotten van Qumran, zodat de Romeinen ze niet konden vernietigen. Die schriftrollen zijn in 1947 ontdekt. Bij de vondst zaten handschriften van duizend jaar ouder dan de toen bekende. Ze zijn in aarden potten bewaard gebleven, een gewoonte uit die tijd. Zo schrijft Paulus: "Maar wij hebben deze schat in aarden kruiken, opdat de alles overtreffende kracht van God zou zijn en niet uit ons" (2 Kor. 4:7). Het pronkstuk van Qumran is een boekrol van Jesaja, die evenals in onze Bijbel zesenzestig hoofdstukken telt. De inhoud van deze oude vondst is nagenoeg gelijk aan onze vertaling. Hierdoor is zeker, dat toen de Heere Jezus in de synagoge in Kafarnaüm in de boekrol van Jesaja las, Hij over hetzelfde boek beschikte dat in onze Bijbel staat. In de grotten van Qumran lagen vele kopieën verborgen, alleen al van het boek Jesaja vijfenzeventig stuks.